52 53 houdt verband het feit, dat in de archieven niet de gedrukte, maar de met de hand getekende kaarten, die dus, evenals de bibliotheek-handschriften, als zodanig unica zijn, overheersen en de gedrukte kaarten, die natuurlijk in groter aantal verspreid werden, zodat andere exemplaren elders te vinden zijn, in de archieven een kleine minderheid vormen. Om de vorming en de samenstelling van de kaartenverzameling in het licht te stellen volgen hier enige mededelingen over het ontstaan en de ontwikkeling van het Algemeen Rijksarchief8). In 1952 heeft het Rijksarchief zijn 150-jarig bestaan herdacht. Toen is een herdenkingstentoonstelling in het Prinsenhof in Delft gehouden, waarbij veel interessante stukken, ook kaarten, tentoongesteld werden"). Als oprichtings datum voor het Rijksarchief gold 17 juni 1802, toen H. van Wijn als eerste ,,Archivarius" van de Bataafsche Republiek benoemd werd. Sindsdien kan men in ons land van een georganiseerd archiefwezen spreken. Vóór 1795 was de toestand geheel anders. Het is overbodig hier een over zicht te geven van de ingewikkelde staatsinstellingen van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Genoeg zij het er aan te herinneren, dat wij vóór 1795 zeven provinciën hadden, met als aanhangsel de Generaliteitslanden; dat de onderlinge samenhang gering was en dat de centrale colleges, zoals de Staten-Generaal, de Raad van State, weinig talrijk waren en beperkt van bevoegdheden. Maar wat belangrijker was, al die colleges: Staten-Generaal, Raad van State, Oost- en West-Indische Compagnie, Staten van Holland, Hof van Holland, Rekenkamer van Holland enz. waren min of meer autonoom. Zij hadden elk hun eigen archieven en archiefbewaarplaatsen, waar anderen geen toegang hadden. Hierin kwam dan in de Franse tijd verandering. In principe kwam er eenheid van bestuur en werden de staatsarchieven onder één beheer gebracht. Maar wat nog meer van belang was: dat de archieven in de loop van de negentiende eeuw openbaar werden. Die openbaarheid, als hoofdbeginsel in de Archiefwet van 1918 uitdrukkelijk vastgelegd, het feit, dat iedereen de archieven vrij mag raadplegen, heeft die archieven gemaakt tot wetenschappelijke instellingen10). In overgrote meerderheid zijn dus de kaarten in de archiefbewaarplaatsen terecht gekomen samen met de archieven van de colleges, waartoe zij behoor den. Om enkele voorbeelden te noemen: met de archieven van de Oost- en de West-Indische Compagnie kwamen de kaarten mede, die op de zeetochten naar Indië en Amerika en op het beheer van de koloniën betrekking hadden; met het overnemen van de archieven van het Departement van Finantiën kwamen de kaarten, die bij het archief van de Rekenkamer van Holland, die 8) De Rijksarchieven in Nederland. Overzicht van de inhoud van de Rijksarchief bewaarplaatsen. 's-Gravenhage 1953. Op blz. 101-103 kort overzicht van de kaarten verzameling van het Algemeen Rijksarchief. Een meer gedetailleerd overzicht (getypt) kan men ten Algemeen Rijksarchieve, raadplegen. 9) H. Hardenberg en J. Fox. 150 jaar Rijksarchief. Tentoonstelling (in 1952) in het Prinsenhof, Delft. 10Artikel 1: De archieven en andere bescheiden, die in de in de wet bedoelde archiefbewaarplaatsen berusten, zijn, behoudens de beperkingen, welke bij hunne op neming mochten zijn gesteld en sedert niet zijn teruggenomen, openbaar. Een ieder is bevoegd die stukken kosteloos te raadplegen en te zijnen koste daaruit afbeeldingen, afschriften of uittreksels te maken of te doen maken. de domeinen van Holland beheerde, welk archief aan Finantiën was over gedragen, in het Rijksarchief; met het archief van de Nassause Domeinen werden de kaarten van dat archief verkregen. Nu is er helaas met die archieven en ook met de kaarten naar moderne begrippen soms vreemd omgesprongen. Men had in de vorige eeuw nog niet het „respect des fonds". Men huldigde nog niet het beginsel, dat men de archieven, en ook de kaarten, die van ouds bij elkaar behoorden, bij elkaar hield11). Men ging toen vaak van het verkeerde beginsel uit, dat men de stukken moest samenbrengen, die op een bepaald onderwerp betrekking hadden, b.v. vormde men archieven over de admiraliteiten, of over de financiën. Iets dergelijks gebeurde met de kaarten, die uit de dossiers gelicht werden om in een grote kaartenverzameling te worden samengebracht. Dit laatste lijkt nu oppervlakkig wel gemakkelijk voor onderzoekers, die kaarten van een bepaald gebied willen raadplegen, en wien het onverschillig is, waar die kaarten vandaan komen. Maar dit is een kortzichtige, onjuiste redenering. Men kan in feite beter van een kaart gebruik maken als men weet, wanneer en voor welk doel de kaart gemaakt is. Dan pas begrijpt men, waarom dit wel, en dat niet op de kaart vóór komt. Nu komt het voor, dat men zelfs het jaar, waarin de kaart gemaakt is, niet kan vaststellen, omdat het verband met het dossier, waaruit de kaart afkomstig is, verbroken is en niet teruggevonden kan worden. De juiste weg zou zijn geweest om, wanneer men de kaart wilde uitnemen, b.v. ter wille van een betere bewaring, in het dossier een verwijsblad te leggen en op de kaart zélf aan te tekenen, uit welk dossier de kaart gelicht was. Soms is dit nog te achterhalen, soms niet. Nu is het ook weer niet zó, dat alle kaarten in het Rijksarchief samen in één grote collectie zijn ondergebracht. De werkelijkheid is meer gecompliceerd. Om hiervan een indruk te geven: er zijn vier grote verzamelingen, waarvan er drie in gedrukte catalogi beschreven zijn, n.l. de Nederlandse kaarten in de inventaris Hingman; de buiten-Europese kaarten, met veel zeekaarten, be schreven in de inventaris Leupe en het supplement l'Honoré Naber; de Marine- kaarten, ook weer zeekaarten, in een afzonderlijke catalogus beschreven; en de enige jaren geleden verkregen grote collectie van het Ministerie van Oorlog, die nog maar gedeeltelijk beschreven is12). Daarnaast bestaan tientallen kleinere collecties, b.v. de kaarten van het Kabinet der Koningin, de kaarten van Waterstaat, de collectie rivierkaarten, de oude en nieuwe stafkaarten, de collectie Van Deventer. Het streven is alle kaarten van die kleinere collecties, die nu al één voor één beschreven zijn, ook nog samen te beschrijven in z.g. Leidse catalogusboekjes, wat ook gebeurt met de jaarlijkse aanwinsten; zodat men, als men naar een bepaalde kaart zoekt of naar kaarten van een bepaald gebied, alleen in de grote catalogi en in de supplement-Leidse boekjes behoeft te zoeken. 11Dit juiste beginsel is neergelegd in: S. Muller, J. A. Feith en R. Fruin. Hand leiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, 2de druk. Groningen 1920, 16, blz. 30-36. 12J. H. Hingman. Inventaris der verzameling kaarten berustende in het Rijksarchief, 2de gedeelte. Nederland. 's-Gravenhage 1871. P. A. Leupe. Dito, eerste gedeelte (zee kaarten en kaarten van landen buiten Europa). 's-Gravenhage 1867. S. P. l'Honoré Naber. Eerste supplement (op laatstgenoemde inventaris). 's-Gravenhage 1914. Catalogus der verzameling van kaarten van het Ministerie van Marine. 's-Gravenhage 1872.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1961 | | pagina 3