82 83 besturen, zonder er rekening mee te houden, of deze al of niet souverein waren; de ondertitel ,,De oude Statenarchieven van Drenthe", die hij aan zijn inventaris gaf, is niet juist. Overigens heeft de soevereiniteitskwestie in het gewest Stad en Lande mij altijd voor moeilijkheden gesteld. De Stad en de Ommelanden, ieder op zichzelf een staatkundig lichaam, waren door ingrijpen van de Staten-Generaal in de provincie Stad Groningen en Ommelanden ver enigd tot een derde, hoger orgaan. Bij dit orgaan berustte mijns inziens de soevereiniteit, het stond op één lijn met de andere provinciën, die te zamen de Republiek der Verenigde Nederlanden vormden, en als zodanig zond het afgevaardigden naar de Staten-Generaal. Nu zegt dr. Formsma in zijn inleiding, dat de stad in 1594 de soevereiniteit over de stadsjurisdicties Gorecht en de beide Oldambten behouden had en dat deze landschappen dus niet rechtstreeks vertegenwoordigd waren op de landdag. Maar betekent dit laatste dat het soevereine gezag van de Provinciale Staten zich niet over deze landschappen uitstrekte? Toegegeven moet worden, dat de Stad in haar „heerlijkheden" waartoe na 1619 ook het generaliteitsland Westerwolde behoorde, dikwijls geen enkel ander gezag dan het hare heeft erkend. In het tractaat van reductie, dat de voorwaarden voor de aansluiting van de stad aan de Unie van Utrecht regelde, wordt de term soevereiniteit niet gebruikt, gezegd wordt alleen in artikel 3 dat de stad „sauff rechts ende onvercort' zou blijven ,,in alle (hare) privilegiën, liberteyten ende vrijheyden een vrij onbepaalde clausule, zoals mr. P. G. Bos heeft opgemerkt1). Legt men naast deze bepaling het eerste artikel van de uitspraak van de commissie uit de Staten-Generaal van 17 februari 1795, inhoudende dat Stad en Ommelanden van Groningen „voor eener pro vincie corpus gehouden zouden worden „om alsoo eenpaerlijcken Staeten van dese landtschap te repraesenteren", dan lijkt het mij toe, dat er voor soevereiniteit van de Stad geen plaats is. Wat overigens de genoemde uitspraak betreft, voor de tekst ervan verwijst dr. Formsma naar het artikel van mr. S. J. Fockema Andreae over het 350-jarig bestaan van het bestuur der provincie Groningen in de Groningse Volksalmanak voor 1945, blz. 30 e.v. Maar wie dit artikel opslaat, wordt teleurgesteld, hij vindt slechts een uit treksel. Dit is jammer, want daardoor krijgt men geen juist beeld van de taak van de Gedeputeerde Staten, die in deze uitspraak vrij uitvoerig wordt geregeld. Tot een hartelijke samenwerking tussen de twee leden, die op last van de Staten-Generaal na 1594 één provincie moesten vormen, is het nimmer ge komen. Daardoor hebben de Staten niet de neiging gehad hun werkzaamheden uit te breiden en is hun taak steeds beperkt gebleven, hetgeen zich weerspiegelt in het betrekkelijk gering aantal rubrieken, waarmee de bewerker van de inventaris voor de indeling van de stukken betreffende hun bemoeiingen heeft kunnen volstaan. Door het vrijwel ontbreken van oude inventarissen was het moeilijk een scheiding aan te brengen tussen de stukken, welke onder het beheer van de secretaris der Staten, van die der rekenkamer of van reken- plichtige ambtenaren hadden berust. Van tal van stukken kon de oorspronkelijke plaats in het archief niet meer met zekerheid worden vastgesteld. Hun indeling werd daardoor, zo merkt de bewerker op, vrij willekeurig en in verband daarmee werd geen strenge scheiding gemaakt tussen „archieven" en „stukken" en 1) Mr. P. G. Bos, Het Groningsche gild- en stapelrecht tot de reductie in 1594, Diss Groningen 1904, blz. 331. werd het archief van de Rekenkamer met doorlopende nummering in de inventaris der Statenarchieven opgenomen. De mogelijkheid, dat bij de inven tarisatie wel eens een stuk kan zijn geplaatst in het archief van een ambtenaar of een commissie, waarin het oorspronkelijk niet heeft berust, heeft dr. Formsma er kennelijk toe gebracht, de indeling zo weinig mogelijk te accentueren en het gehele archief enkel te verdelen in 23 afdelingen zonder meer. Toch zou het mijns inziens aanbeveling hebben verdiend, dat in de indeling iets meer relief was gebracht door de genoemde afdelingen over enkele hoofdafdelingen te verdelen, b.v. A. Archief van de Staten en Gedeputeerde Staten als be stuurscolleges, B. Archieven van de Gedeputeerde Staten als rechtsprekend college en van gedelegeerde rechters, C. Archieven van commissiën, D. Archief van de Rekenkamer, E. Archieven van ambtenaren, F. Stukken, waarvan de samenhang met de Statenarchieven niet blijkt. Men mag dit als een kwestie van meer of minder fraaie „opmaak" beschouwen, maar bij de tegenwoordig heersende neiging om de archieven van een publiekrechtelijk orgaan als één grote massa te beschouwen, die volgens een eenvoudig systeem kan worden ingedeeld, lijkt het mij gewenst, dat in een archiefinventaris, bij welker samen stelling zeer bepaald andere beginselen zijn gevolgd, dit ook duidelijk tot uiting komt. Een regestenlijst kon in verband met het feit, dat het archief pas met het jaar 1594 begint en van vóór dat jaar slechts weinig retro-acta aanwezig zijn, achterwege blijven. De beschrijving van de stukken is kort en bondig. Wan neer een stuk is beschreven in het bekende chronologisch Register van het archief van Groningen door mr. H. O. Feith wordt daarnaar verwezen, en zowel van deze verwijzingen als van de achter de eigenlijke inventaris op genomen concordans met de oude, door de archiefbezoekers veel geraadpleegde inventaris in handschrift, zullen de gebruikers veel gerief hebben. De betrekkelijk bescheiden omvang, vooral veroorzaakt door het ontbreken van een regestenlijst, doet aan de kwaliteit van het werk niets af. Ondanks de genoemde inventaris in handschrift, vormden de archieven der Staten van Stad en Lande tot dusver voor niet ingewijden vaak een massa, waarin het niet gemakkelijk was de weg te vinden. Thans is een zeer overzichtelijke in ventaris voorhanden, die op de onderzoekingen op het Rijksarchief te Groningen ongetwijfeld stimulerend zal werken. In zijn inleiding deelt dr. Formsma mee, dat ook de door hem bewerkte inventaris van het Ommelander archief voor de druk gereed is. De publikatie daarvan zien wij, nu wij kennis hebben kunnen nemen van de voortreffelijke kwaliteiten van het werk, dat thans voor ons ligt, met belangstelling tegemoet. E. J. WERKMAN W ij ontvingen: Inventaris van de archieven, berustende in de archiefbewaarplaats der ge meente Delft, samengesteld door J. P. Rogier (offset, 1961), opgave van de bestanddelen van dit depot, met vermelding van de stand der inventarisatie daarvan. Hiervan is gebruik gemaakt van een open nummering naar analogie van de U.D.C., waardoor het geen moeite zal kosten iedere aanwinst op de geëigende plaats in te voegen. Juister ware het echter geweest deze enumeratie i.p.v. inventaris overzicht te noemen. Overigens: ter navolging!

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1961 | | pagina 18