80
dien voor de beroemde graaf van Egmond, die in 1568 op last van Alva werd
onthoofd, terwijl het toch voor geen twijfel vatbaar is, dat diens gelijknamige
zoon wordt bedoeld0)Allerlei data van leenakten, die door mejuffrouw Maris
worden vermeld -10 juli 1394, 23 oktober 1401, 13 april 1408 om slechts
deze te noemen, worden door de heer Wittert niet of onjuist opgegeven.
Overigens is er ook een enkel feit, waarbij mejuffrouw Maris zich vergist en
de heer Wittert van Hoogland het bij het rechte eind heeft: de leenovergang
van de heer Dirk van Borselen alias van Zuilen op heer Floris van Borselen
in 1408 is er niet één van vader op zoon, maar van de ene broeder op de
andere7). Men mag hierin het bewijs zien, dat geen enkel werk volmaakt is.
Ree. heeft in het algemeen de indruk, dat het repertorium van mejuffrouw
Maris maar weinig aan nauwkeurigheid te wensen overlaat. Zelf heeft me
juffrouw Maris zich beijverd enkele tijdig op het spoor gekomen vergissingen
in een lijst van „Aanvullingen en verbeteringen" op blz. 604-606 te herstellen8).
Zeer omvangrijk is de index van persoons- en plaatsnamen geworden die
bijna honderd bladzijden telt, elk verdeeld in twee kolommen. Begrijpelijkerwijze
heeft de voltooiing ervan veel tijd gevergd zoveel, dat het werk niet meer
in 1956 het licht kon zien, zoals op het titelblad is aangegeven, maar pas in
het begin van 1958. Bij de samenstelling van de index heeft mejuffrouw Maris
naar men op blz. 507 kan lezen de indices tot richtsnoer genomen „welke
sedert de jl. oorlog vervaardigd zijn op de van 's Rijkswege gedrukte archief
inventarissen". Dit uitgangspunt is toe te juichen. Voor de gebruiker is het
niet anders dan gemakkelijk, wanneer zulke indices uniform zijn ingericht.
Niettemin heeft mejuffrouw Maris zich een enkele afwijking veroorloofd. Ge
bruikelijk is, dat woorden met een „C" aanvangend voor zover deze „c"
een „k"-klank vertegenwoordigt een plaats vinden bij de „K". Mejuffrouw
Maris heeft omgekeerd woorden, die met een „K" beginnen, ondergebracht
bij de „C". Wie de „K" opslaat, wordt naar de ,,C" verwezen. Daarom zou
de gevolgde methode nauwelijks opmerking verdienen, ware het niet, dat ze
consequenties heeft gehad voor die woorden, waarbij de „k" niet vooropstaat,
maar bijv. de tweede of derde letter vormt. Men vindt om een voorbeeld te
noemen Alkemade op blz. 509 een hele kolom voor Alendorp. Op zich zelf
een kleinigheid dient degene, die de index raadpleegt, hierop verdacht te zijn.
Anders zou hij het risico lopen de door hem gezochte naam over te slaan.
Een bijzondere verdienste van mejuffrouw Maris is het in de index personen
met eenzelfde naam uit elkaar te hebben gehouden. Bij de vele Gijsbert's van
Hardenbroek leidde dit tot een resultaat, dat tot herziening noopt van de
stamreeks van het geslacht van Hardenbroek in Ned. Adelsboek.
Deze recensie is wat lang uitgevallen. De grote betekenis en waarde van dit
werk schenen dit te rechtvaardigen. Geruime tijd is het repertorium van
mejuffrouw Maris op het Rijksarchief in Utrecht nu reeds in gebruik. Het
Deze merkwaardige fout - een belening van Lamoraal I graaf van Egmond bijna
dertien jaren na zijn dood heeft kennelijk doorgewerkt in het „Kastelenboek der
provincie Utrecht", 3de druk (1948) blz. 249.
7) Vgl. de studie van dr. Henri Obreen over het geslacht van Borselen in „De
Nederlandsche Leeuw" 45ste jrg. (1927), inzonderheid kol. 333-334.
8) Men zou hieraan toe kunnen voegen, dat Deric van Oudaen in 1433 met het huis
Oudaen onder Breukelen en enkele andere lenen werd beleend „in profesto decollacionis
Johannis", d.i. 28 augustus (niet 23 juni). A. J. Maris „Repertorium" I (1956) blz. 51,
72 en 212 naar R.D. fol. I verso.
81
geldt daar als onmisbaar en de wens door de Rijksarchivaris, dr. A. J. van de
Ven in zijn voorwoord geuit, dat de Gaasbeekse en Overstichtse leenprotocollen
op soortgelijke wijze bewerkt zullen worden, kan men ten volle beamen.
J. FOX
Dr. IV. J. Formsma. Inventaris van de archieven der Staten van Stad en
Lande. (1594-1798). 's-Gravenhage -958.
Wie de voortreffelijke dissertatie en het vervolg daarop1) van de hand
van de bewerker van bovengenoemde inventaris kent, zal zich aanvankelijk
enigszins verbazen over de jaartallen achter de titel. Immers, volgens het
vierde hoofdstuk van het proefschrift werden reeds vóór 1536, het jaar, waarin
de Stad en de Ommelanden zich samen onder de souvereiniteit van Karei V
stelden, statenvergaderingen gehouden, en op blz. 15 van het vervolg wordt
gezegd: „Wat de statenvergaderingen in het algemeen betreft, bracht het jaar
1536 geen grote veranderingen, maar alleen consolidatie van wat onder Gelders
bestuur en vroeger geworden was". Deze landdagen echter, zo zegt dr. Formsma
in de inleiding van zijn inventaris, waren bijeenkomsten van twee, vaak vijan
dige colleges gebleven. De Ommelanden, die het verenigd zijn met de stad in
één provincie als overheersing door de stad beschouwden, hadden een eigen
„corpus" met een eigen regeringsbestel opgebouwd. Een gemeenschappelijk
secretariaat was niet ontstaan en „dus", zo zegt de bewerker, had zich ook
geen archief gevormd. De stukken aan de Staten van Stad en Ommelanden
gericht, kwamen óf bij de Stad óf bij de Ommelanden terecht. Hetzelfde was
het geval, had er mijns inziens aan moeten worden toegevoegd, met de stukken
namens de Staten van Stad en Lande opgemaakt. Dergelijke stukken bestaan
n.l. wel degelijk; het blijkt op blz. 17 van „De Ommelander strijd", waar een
protocol van de handelingen van de Staten van Stad en Ommelanden en hun
Gedeputeerden, aanvangende met 1554, vermeld wordt. Archiefstukken van de
Staten van Stad en Lande van vóór 1594 zijn er dus wel, te zamen vormen
zij echter geen archief, want in de tijd, waarin zij ontstonden, zijn zij niet door
een secretaris of een bureau tot een organisch geheel samengevoegd. De
archivaris heeft deze stukken te laten in het archief, waarin zij destijds terecht
gekomen zijn en hij dient niet achteraf iets te gaan construeren, wat destijds
eigenlijk had behoren te worden gevormd. Aldus is kennelijk de redenering van
dr. Formsma geweest, en het leek mij van belang dit punt te memoreren, omdat
de bewerker van deze inventaris zitting heeft in de commissie voor de her
ziening van de Handleiding. Met de opvatting, dat er vóór 1594 wel een
provinciale Stad en Lande was, maar geen archief van dit orgaan, is in over
eenstemming dat de aan de eigenlijke inventaris voorafgaande lijst van stad
houders loopt over de jaren 1514-1795, terwijl de lijsten van secretarissen,
ontvangers-generaal en rentmeesters-generaal het tijdvak 1595-1798 bestrijken.
Volkomen logisch eindigt de inventaris met het jaar 1798, waarin aan de
soevereiniteit van de provincie een einde kwam. Opvallend is hier het verschil
met de werkwijze van mr. J. G. C. Joosting, die in zijn inventaris van de
archieven der elkander vóór 1814 opgevolgde gewestelijke besturen van Drenthe
zestien jaar verder gaat. Maar Joosting beschreef archieven van gewestelijke
1) W. J. Formsma, De wording van de Staten van Stad en Lande tot 1536, Diss.
Groningen, 1930: Dezelfde, De Ommelander strijd voor de zelfstandigheid in de 16e
eeuw, Assen, 1938,