42
43
BERICHTEN
drs. J. Hovy, voortreffelijk werk gedaan door een literatuurlijst samen te stellen
en achter het historische verhaal van Halbertsma te publiceren. Men kan hier
voor alleen maar dankbaar zijn.
Maar het schrijven van het algemene historische relaas wordt gewoonlijk door
een publicist verzorgd die slechts inlichtingen komt inwinnen bij de archief
dienst. Dit is begrijpelijk en ten dele ook juist. De tegenwoordig geldende
doelstelling is niet meer een geschiedeniswerk of wetenschappelijke studie te
publiceren maar dient de „publicity".
Het komt mij voor dat de naar de achtergrond geschoven verantwoordelijk
heid van de archiefdienst slechts in zover bestaat maar als het enigszins
kan dan ook zover moet gaan dat aan de opdrachtgever en de schrijver
enige adviezen of richtlijnen worden gegeven inzake de ontwikkelingsgeschie
denis van het te behandelen onderwerp en ook over de daarbij bestaande
rechtshistorische problematiek.
De stelling, welke het gemeentebestuur in het voorwoord poneert, dat „het
Sticht en het toenmalige kleine stadje Amersfoor zijn opgegroeid in de schaduw
der Hollandse steden" wil er bij mij, in ieder geval voor de middeleeuwen,
niet in; het vormt geen uitgangspunt om een eigen historisch besef te propa
geren. De schrijver ging dan ook niet van deze opvatting uit, maar nam de
normale aanloop uit de eerst bekende oorkonden die Amersfoort geheel in
de streekgeschiedenis en in de Stichtse geschiedenis. Bij de behandeling van
deze vroege geschiedenis had enige rechtshistorische voorlichting hem kunnen
behoeden voor enkele lapsus. Deze hadden dus weliswaar voorkomen kunnen
worden, maar zullen aan de lezer, voor wie het boekje bestemd was, niet
opvallen. Een ander geval is het echter met een wonderlijke vergissing, welke
aan iedere lagere scholier die jaartallen leert zal opvallen.
Ik wijs hierop omdat dergelijke fouten maar al te geredelijk insluipen in
werk dat binnen een bepaalde tijd op tafel gebracht moet worden, en waarbij
niet genoeg kritische afstand t.o.v. het geschrevene genomen kan worden.
Op p. 116 staat gedrukt dat „prins Willem van Oranje, de jeugdige keizerlijke
stadhouder in de Nederlanden" in 1543 Maarten van Rossum bestrijdt en
daarna Amersfoort een hernieuwde eed van trouw afneemt. Willem van
Nassau was toen 10 jaar, hij werd in 1544 eerst prins van Oranje en zijn neef
René van Chalon was de bedoelde stadhouder, doch slechts in Holland, Zeeland
en Utrecht. Van Rootselaar, waaruit kennelijk geput werd toen deze tekst
geschreven werd, spreekt slechts van de prins van Oranje en maakte de
fout niet.
Laat ik besluiten met een moraal, zoals vanouds hoort bij publicaties die
het volk moeten voorlichten. Moge steeds de overheid acht slaan op zijn be
scheiden dienaar de archivaris die ook wetenschappelijke raad kan geven.
L. S. MEIHUIZEN
RIJKSARCHIEVEN
Algemeen Rijksarchief. Mr. J. H. de Vey Mestdagh is met ingang van
1 januari 1961 benoemd tot chartermeester eerste klasse.
Rijksarchief in Gelderland. Op 31 januari 1.1. is gedurende een drukbezochte
bijeenkomst in het Provinciehuis de rijksarchivaris in Gelderland, mr. A. P.
van Schilfgaarde, die in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd zijn functie heeft neergelegd, een hartelijke huldiging bereid. De heer
van Schilfgaarde was sedert 1924 archivaris van het huis Bergh, van 1930 tot
1945 chartermeester, en sinds 1946 rijksarchivaris in Gelderland. Als eerste
spreker wenste de commissaris van de Koningin in Gelderland, mr. H. W.
Bloemers, de scheidende functionaris te eren wegens zijn verrijking van de
Gelderse historie en cultuur, en te memoreren als de redder van het rijks
archiefdepot in de donkere winter van 1944/'45. Als blijk van de waardering
van het provinciale bestuur deelde spreker mede, dat de provincie zich voor
f 3000. garant stelt voor de kosten van de uitgave van het boek over de
grafelijke en hertogelijke zegels dat de heer van Schilfgaarde het licht wil
doen zien. Mr. A. S. van Bruggen, loco-secretaris generaal van het ministerie
van O., K. en W„ belichtte de hoogtepunten in de carrière van de rijksarchivaris
en bracht hem de dank en de waardering van de regering over. Namens de
rijksarchiefdienst vertolkte de Algemeen Rijksarchivaris, mr. H. Hardenberg,
de gevoelens van dankbaarheid voor de waardevolle diensten aan het Neder
landse archiefwezen bewezen en bood hem een boekenbon aan.
Dr. J. A. B. M. de Jong, gemeentearchivaris van Nijmegen, herdacht namens
de Gelderse collegae de steun door de heer van Schilfgaarde aan hun arbeid
verleend, bood op deze huldigingsdag het vierde en laatste deel van de Nij
meegse archiefinventaris aan en overhandigde de vertrekkende provinciale
inspecteur der archieven een drietal boeken. Tot slot uitte de heer mr. R. A.
Rueb uit naam van de bezoekers van het Rijksarchief de heer van Schilfgaarde
de dank voor de voortreffelijke ontvangst die ieder aldaar ten deel viel.
In een kort dankwoord beantwoordde de heer van Schilfgaarde alle sprekers.
Hierna was er voor de zeer talrijke aanwezigen gelegenheid persoonlijk
afscheid te nemen.
GEMEENTE- EN WATERSCHAPSARCHIEVEN1)
Alkmaar. Het verslag over 1959 vermeldt dat een voorgenomen uitbreiding
van personeel met een wetenschappelijk ambtenaar 2e klasse in de rang van
commies strandde op gebrek aan goede sollicitanten. T.a.v. het gebouw
brengt het beter nieuws: „in verband met de definitieve bestemming van het
complexe pand voor het onderbrengen van de archiefdienst zijn plannen voor
de bouw van een modern archiefdepot thans in een vergevorderd stadium van
ontwikkeling". Dat dit niet overbodig is blijkt wel uit de mededeling dat
-1) Door een betreurenswaardig misverstand is in N.A.B. 1960 p. 194 sub Delft een
vergissing ingeslopen. De tweede zin worde gelezen: „Gehoorzaamheid aan het herkomst-
beginsel" deed de gemeente aan het A.R.A. 26 charters uit de jaren 1445-1480 afstaan,
behorend tot het archief der Staten van Holland. (Betreft de stukken, reeds opgenomen
in de inventaris van dr. Meilink, vermeld V.R.O.A. 1959 p. 42 sub II).