182 naar de archieven, waar zij thuis horen, en ik hoop met de rest evenzo te handelen. Het wil mij voorkomen, dat het historisch en archivistisch besef van het grote publiek in deze eeuw wel enigermate is toegenomen, en wel in deze vorm, dat menigeen, die eigenlijk wel zin zou hebben een stuk op een auctie te kopen, de eer laat aan de overheid. Bij het benaderen van personen, die niet-publickrechtelijke archieven ik denk hier nu in het geheel bijzonder aan familie- en persoonsarchieven in hun bezit hebben, moet, los nog van de vraag of men die voor onze archieven wil trachten te verwerven, met verschillende factoren degelijk rekening ge houden worden. In de eerste plaats dienen wij goed te beseffen, dat die archieven het eigen dom zijn van de benaderden of van hun familie. Elke vorm van overheidszorg kan de indruk wekken van een inbreuk op het eigendomsrecht en dat moeten wij in elk geval vermijden. Het is mogelijk, dat de eigenaar aldus redeneert: waar bemoeit U zich mee? Ik zeg dit, omdat ik als oud-secretaris van een monumentencommissie enkele malen heb voorgesteld om een pand van histo rische waarde of met een mooie typische gevel op de plaatselijke monumenten lijst te plaatsen. Altijd zijn dan moeilijkheden gerezen, zelfs in de boezem van de monumentencommissie zelf, ten aanzien van de vraag, of daardoor het eigendomsrecht over de betrokken panden niet werd aangetast. Dan werd wel de opmerking gehoord: laat Monumentenzorg alles maar opmeten, be schrijven bouwkundig en historisch en het daarbij laten. Deze opvatting vindt, ten dele, haar bevestiging in een wijziging, die de regering onlangs, op grond van argumenten, die leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben aangevoerd, ten aanzien van het ontwerp-monu- mentenwet heeft voorgesteld. Ik citeer hier de toelichting: ,,In het oorspronke lijke wetsontwerp was onder andere opgenomen een bepaling dat de eigenaar van een beschermd monument verplicht was voor het onderhoud en de in standhouding behoorlijk zorg te dragen en de werken uit te voeren die de minister blijkens schriftelijke mededeling nodig achtte. Zulk een mededeling zou tevens een voorstel inhouden omtrent een subsidie in de restauratiekosten. De eigenaar zou in beroep kunnen gaan bij de Kroon. De bewindslieden hebben thans hun voorstel in zake deze verplichting geheel geschrapt. Daarbij hebben zij aansluiting gezocht bij de passages uit de regeringsverklaring van 26 mei 1959, volgens welke de taak van de overheid wezenlijk wordt begrensd door de vrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van persoon en vrije organisatie". In de tweede plaats moeten wij ons goed indenken in de psyche van de eigenaar van een familie- of persoonsarchief. Soms is dat er reeds generaties lang, eeuwen achtereen zelfs, zorgvuldig bewaard. Het hoort als het ware bij het huis en zijn bewoners, om het even of deze er veel in lezen of slechts af en toe er een blik in werpen. Psychologisch is het volkomen verklaarbaar, dat eigenaars van familiearchieven er vaak niets voor voelen deze archieven te onderwerpen aan toezicht, in welke vorm dan ook, of de archieven af te staan. Want vergeet U de consequenties niet: als een familiearchief in eigen dom wordt geschonken aan een rijks- of gemeentearchief, komt het nooit meer terug en kan men het thuis niet meer raadplegen. Zelf heb ik enige weken geleden nog eens met enige weemoed staan kijken naar het archief van mijn eigen familie, dat binnenkort in zijn geheel aan het Algemeen Rijksarchief 183 zal worden geschonken. Wat zes generaties lang is geschreven aan en door leden van de familie en alles wat door hen is verzameld, zal voorgoed van zijn plaats verdwijnen en er nooit meer terugkeren. Persoonlijk zeg ik: gelukkig, maar ik gebruik dit woord als archivist, omdat ik besef, dat een rijke collectie in een openbare instelling beter tot haar recht kan komen dan wanneer zij geborgen is op een ruime zolder van een particuliere woning. Maar hebben wij het recht te denken, dat iedereen zo redeneert? Zeker niet. Bij elke be moeiing van de overhied met familiearchieven, in welke vorm ook, zal het geboden zijn de grootste takt in acht te nemen. Nog een andere factor mogen wij niet uit het oog verliezen. Vele families, die vroeger in grote huizen woonden, hebben kleinere woningen betrokken. Het gevaar is dan niet denkbeeldig, dat personen, die o.i. belangrijke archieven van families of personen in hun bezit hebben, eigenlijk niet goed meer weten, waar zij met die grote papiermassa's moeten blijven. Dan dreigt er gevaar en dienen wij, archivisten, zo niet daadwerkelijk geholpen kan worden, goede raad te geven. Maar nu rijst de vraag: waar zijn alle door U bedoelde archieven, waarvan U de bewaring noodzakelijk acht? Ik kan daar enkele vragen tegenover stellen, en noem U een paar archieven, waarvan toch mag worden aangenomen dat zij in de toekomst voor de geschiedschrijving enig belang hebben. Waar is het archief van de vroegere Vrijzinnig Democratische Bond? Is het meegegaan met de V.V.D. of naar de P.v.d.A. verhuisd? Waar is het archief van Volker's Aannemings Maatschappij, die over de hele wereld Nederlands naam beroemd maakt? Waar is het archief van de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden, die toch een belangrijke rol speelde in het godsdienstig leven van deze eeuw? Waar is het archief van de Alliance Franqaise, of dat van andere dergelijke internationale culturele verenigingen? Waar is het archief van de vooroorlogse Christelijk-Historische periodiek „De Nederlander"? Wie van ons kan nu onmiddellijk zeggen, waar zich deze archieven bevinden? Wij weten niet van alle door mij bedoelde archieven, waar zij zijn, nog minder of zij toegankelijk zijn en of zij goed bewaard worden. En hier knoop ik nu aan bij een initiatief, dat het te Utrecht gevestigde Historisch Genootschap enige jaren geleden heeft genomen door de heer H. A. Ett op te dragen een onderzoek te doen instellen naar „Waardevolle archieven in particulier bezit, die er in Nederland bestaan Door gebrek aan geldmiddelen moest het onderzoek spoedig gestaakt worden. Het Historisch Genootschap zag geen kans het te hervatten en legde het denkbeeld voor aan de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis. Op 19 februari 1957 heeft deze een bespreking gehad met de voorzitter van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde en het Centraal Bureau voor Genealogie. Blijkens het jaarverslag van het Rijksbureau voor Vaderlandse Geschiedenis waren de conclusies van deze bespreking de volgende: „Centrale registratie van archieven in particulier bezit, speciaal de oudere familie archieven, is dringend gewenst; ze kan het best uitgaan niet van ambtelijke instanties, maar van instellingen en personen, die gemakkelijk toegang hebben tot archiefbezittershet is beter de verkregen gegevens niet te publiceren, maar ze op een centraal punt op fiches te bewaren; de gegevens van de heer Ett

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1961 | | pagina 20