180 Iets heel anders. Hoe staat het met de archieven van degenen, die een vrij beroep uitoefenen? Laten wij als voorbeeld nemen de archieven van de advocaten. Ik zal de laatste zijn om te beweren, dat elke advocaat zijn archief, als hij dat niet zelf voor zijn praktijk wil, moet bewaren. Integendeel: de archieven van de meeste advocaten kunnen m.i. gerust vernietigd worden. En toch Ik herinner mij, dat ik eens voor de gemeente Schiedam een bepaalde juridische kwestie moest nagaan. Ik deed dit aan de hand van de stukken, die de gemeente zelf had, stukken van de processuele handeling, en vormde mij zo een beeld. Nu wilde het toeval, dat de advocaat, die deze zaak voor de gemeente had behandeld, reeds overleden was, maar dat zijn archief nog op een zolder van een groot pand bewaard was gebleven. Ik wist daar door te dringen, vond het hele procesdossier en bemerkte, dat dit, door de bewaarde briefwisseling over deze zaak, een veel duidelijker beeld gaf dan de officiële akten. Laten wij nooit vergeten, dat achter de stukken, die in een proces worden uitgewisseld, achter de pleidooien en de vonnissen, nog zoveel meer ligt dan wij weten. Maar nogmaals: bewaring van alle advocaten-archieven is onnodig en, nuchter bekeken, ook niet mogelijk. Intussen wil ik hier toch mededelen, dat, toen ik eens mr. J. Drost, vroeger deken van de orde van advocaten in Rotterdam, vroeg naar de bewaring van advocatenarchieven, deze mij antwoordde, dat het hem persoonlijk zeer gewenst voorkwam, dat de mogelijkheid onderzocht werd om van enkele vooraan staande advocatenkantoren in den lande, ieder gespecialiseerd op een bepaald gebied civielrecht, strafrecht, internationale arbitrage, enz.) de archieven te doen bewaren. Maar wij waren het er over eens, dat de uitvoering van deze opzet belangrijk zowel ten opzichte van de geschiedenis van de advocatuur als ten aanzien van de verschillende facetten van het dagelijks leven een ander probleem was. Zo straks hoop ik hierop nader terug te komen. Uit de aard der zaak kan men deze vraag ook stellen voor de archieven van degenen, die andere vrije beroepen uitoefenen. Men kan zich afvragen of er wel genoeg historisch, of laat ik liever zeggen archivistisch besef van verantwoordelijkheid en ook deskundigheid aan wezig is zowel bij de vakhistorici zelf als bij degenen, die de niet-publiekrech- telijke archieven onder hun beheer hebben. Om bij de eersten te beginnen, wij zullen ons allen nog herinneren, dat prof. Jappe Alberts enige jaren geleden beweerd heeft, dat het zo jammer is, dat de dossiers van de processen, door Noord-Nederlanders gevoerd voor de Grote Raad van Mechelen, in het Algemeen Rijksarchief te Brussel en niet in Nederland bewaard worden. Van enig besef van het herkomstbeginsel was bij deze bewering dus geen spoor te bekennen. Een ander voorbeeld. In 1930 schreef de toenmalige gemeentearchivaris van Schiedam, dr. C. R. Vermaas, een brief aan prof. dr. N. W. Posthumus, directeur van het Ned. Econ. Historisch Archief, zulks naar aanleiding van een onderzoek van eerstgenoemde in het grote zakenarchief Loopuyt kost bare bron voor de economische geschiedenis van de negentiende eeuw dat aan het N.E.H.A. was vermaakt. Vermaas trof daarin verschillende archivalia, ook de 19de eeuwse, aan, die kennelijk uit het gemeentearchief van Schiedam waren afgedwaald, en vroeg of deze aan Schiedams gemeentearchief konden worden afgestaan. Posthumus deelde in antwoord daarop in 1931 mede, ,,dat 181 het hem een eer was mede te deelen, dat het mijns inziens in het geheel niet uitgesloten is, dat de door U bedoelde stukken werkelijk in het archief Loopuyt thuis behooren. Immers het is zeer wel mogelijk, dat deze stukken door leden van het geslacht Loopuyt ontvangen en bewaard zijn. Zoolang het tegendeel van deze opvatting niet is gebleken, meen ik geen reden te hebben het archief der firma's Loopuyt te berooven van stukken, die er zich in be vonden, toen de verzameling aan het archief werd toevertrouwd. Tot mijn groote spijt moet ik Uw verzoek dus afwijzend beantwoorden". Vermaas, scherp in woord en schrijfwijze, tekende in margine van deze brief bij de woorden „ontvangen" en „bewaard" aan: „wie zou dat ontkennen?" Dus ook hier een volkomen verkeerde interpretatie van het herkomstbeginsel. En nog enkele weken geleden slechts stelde een jong historicus, bezig met het bewerken van een dissertatie, mij op het Algemeen Rijksarchief de vraag, waarom niet alle brieven, door een bepaalde persoon geschreven, uit alle fondsen werden bijeengebracht om de raadpleging te vergemakkelijken. Ik heb hem geantwoord, dat zulks, zo geschied, voor hem wel makkelijk zou zijn ge weest, maar dat, als dit ten opzichte van alle personen zou worden doorge voerd, een dergelijke revolutie in de organisatie en opbouw van de archieven zou ontketend worden, dat het herkomstbeginsel geheel over boord zou zijn gegooid. En dat dit het laatste zou zijn, waaraan wij, archivisten, denken. Toen kort geleden het ontwerp-archiefwet in de Eerste Kamer der Staten- Generaal werd verworpen, heeft bij de behandeling een van de opposanten, mr. W. F. Lichtenauer, die vaak zeer belangrijk historisch onderzoek verricht, beweerd, dat het ook hem leed deed, dat een charter van Jacoba van Beieren in een kasteeltje op een zolder in een sigarendoosje lag en niet in het Algemeen Rijksarchief bewaard werd. Ook hier weer hetzelfde: het is heel goed mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat dit charter niet op het Algemeen Rijksarchief thuis hoort. Immers het komt op de geadresseerde aan: Dus: verkeerd verstaan van het herkomstbeginsel. Uit een en ander is op te maken, dat onder de kringen der historici en die van de ervaren leken er wel historisch besef aanwezig is, mits men dit niet koppelt aan het herkomstbeginsel. In dit verband zou een leergang archivistiek aan de verschillende universiteiten geen overbodige weelde zijn. Ten slotte in dit verband nog één opmerking. Het is m.i. toch onjuist, dat sommige musea en bibliotheken vaak op aucties stukken kopen, die kennelijk in de overheidsarchieven thuis horen. Ik behoef U de zaak-Bonasse slechts in herinnering te brengen om duidelijk te zijn. Bovendien: wij kopen noch ambtshalve noch als particulier toch geen Rembrandt's of incunabelen! Het historisch besef bij de particulieren is ook enkele opmerkingen waard. Behalve de eigenaren van familiearchieven bedoel ik hier de particuliere collec tioneurs, in vele gevallen dezelfde personen. Hun aantal was in de negentiende eeuw niet zo héél groot, maar toch veel groter dan het hele corps Nederlandse archivisten van thans. Wat zij kochten op aucties of „leenden" van ar chieven is zeer aanzienlijk geweest, en veel daarvan was afgedwaald van archieven, die thans in onze depots bewaard worden. Wanneer ik denk aan mijn overgrootvader, die zeker méér dan drie honderd charters heeft gekocht, dan ben ik er ten volle van overtuigd, dat deze man te goeder trouw heeft gehandeld. Maar hij kon niet weten, dat een achterkleinzoon in het archivaris ambt zou treden: een deel van deze charters is door mij weer teruggebracht

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1961 | | pagina 19