HEEFT DE OVERHEID EEN TAAK TEN AANZIEN VAN DE ZORG VOOR DE NIET-PUBLIEKRECHTELIJKE ARCHIEVEN 176 suddenly became useless for practical purposes, with the result that large quantities were destroyed parchments were used for lampshades or toy drums, or used by the paper merchants in the preparation of paper. Corming now to 1924: an Amendment to the important Law of Property Acte of 1922 was passed in 1924 which abolished copyhold tenure, by which the tenants of a manor held their lands from the lord of the manor. The copyhold tenant dit not hold by a deed of conveyance or a lease: all he had was a copy of an entry in the court roll of a manor (hence the term 'copyhold'). When this tenure was abolished by the Act of 1924, the Manor Court Rolls in their turn became of no practical use. But to prevent their dispersal and destruc tion, a clause in the Act placed them in the charge and superintendence of the Master of the Rolls who proceeded to 'approve' local repositories as proper places for the reception if necessary of these manorial documents: and a register of these manorial documents was kept at the Public Record Office. These duties have now been transferred to the Historical Manuscripts Com mission. DAVID L. EVANS Een vraag kan een direct en categorisch antwoord eisen: ja en neen. Men kan naar de bekende weg vragen, wat in ons geval wij staan voor een onontgonnen terrein onmogelijk is en niet de bedoeling mag zijn. Vragen kunnen ook een probleem aan de orde stellen met de opzet door zijn behan deling tot een oplossing te komen. Dit laatste willen wij trachten te doen met de vraag, die als titel voor deze studie is gekozen. Maar voor wij tot de behandeling ervan overgaan, dient de praealabele vraag omtrent de huidige situatie gesteld te worden. Het antwoord daarop kan o.i. niet anders luiden dan dat de thans nog vigerende Archiefwet-1918 en de daaruit voortgekomen Algemene Maatregelen van Bestuur en Koninklijke Besluiten slechts in zoverre enig aanrakingspunt hebben met het door ons te behandelen onderwerp, dat de overheid beheer en zorg heeft ook over niet-publiekrechtelijke archieven, wanneer deze door inbruikleengeving of schenking in een door de wet be doelde archiefbewaarplaats zijn opgenomen en daardoor aan onze zorgen zijn toevertrouwd. Over deze materie kan hetzelfde gezegd worden wat betreft de Ontwerpen-Archiefwet van de laatste jaren, met deze restrictie nochtans, dat in het voorlaatste ontwerp de artikelen vier en negen-en-dertig bemoeiingen van de overheid in uitzicht stelden ten opzichte van archivalia van publiek rechtelijke aard, die zich in handen van particulieren bevinden. Nu blijkens het laatste ontwerp deze artikelen zijn teruggenomen, is de houding van de a) Tot mijn grote spijt was ik door ziekte verhinderd tijdens de „Studiedagen" op 21 september 1960 dit probleem mondeling aan U voor te leggen en met U te behandelen. Dat de Algemene Rijksarchivaris, mr. H. Hardenberg, heeft goedgevonden mijn voor dracht in deze aflevering van ons Nederlands Archievenblad bij de handelingen van de Studiedagen op te nemen, wordt door mij op hoge prijs gesteld. 177 overheid ten aanzien van de zorg voor de niet-publiekrechtelijke archieven in feite er een van onthouding. De huidige situate is dus zo, dat geen enkele wettelijke bepaling ons, overheidsarchivisten, dwingt onze bemoeiingen ambts halve uit te strekken over niet-publiekrechtelijke archieven, die niet naar onze archiefbewaarplaatsen zijn overgebracht. Dit wil overigens niet zeggen, dat er niet meerderen onder ons -ik zou het haast willen noemen uit verant woordelijkheidsgevoel toch eigener beweging zo dan niet de feitelijke zorg dan toch de bezorgdheid voor de goede bewaring van de niet-publiekrechtelijke archieven met zich mee dragen. Van innerlijke bezorgdheid naar overheidszorg is echter een lange weg. Toch loont het o.i. de moeite ten volle om de moge lijkheden van deze weg en de problemen, die het betreden oproepen, van de huidige zeker negatieve toestand tot de bereiking van positieve resultaten, nauwkeurig na te gaan. Dat er gesproken mag worden van problemen is o.i. zonder meer evident. De historici kunnen in onze archieven, hoe rijk deze ook zijn, nooit ten volle alle facetten van onze geschiedenis terugvinden. Vroeger was dit in zekere zin nog wel mogelijk, omdat de gezichtskring van de historici toch zich niet uitstrekte buiten een betrekkelijk beperkt arbeidsveld. Maar sedert de horizon steeds maar wijder wordt en tevens voortdurend verdere specialisatie doordringt in de historische wetenschap, is het uitgesloten, dat de historici, zo zij hun opdracht verstaan, bij hun onderzoekingen blijven bij de publiekrechtelijke archieven. Steeds meer behoefte is er en zal er zijn naar méér bronnen, die men wil aanboren. Maar waar die te vinden? Gij zult zeggen: in de niet-publiekrechtelijke archieven. Natuurlijk. Maar waar be rusten deze? Zijn zij toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek? Zo ja, tot wie moet men zich wenden? Wij beschikken niet over een overzicht van alle niet-publiekrechtelijke archieven, die voor het historisch onderzoek van belang zijn of zullen kunnen zijn. Want, dit met nadruk, wij archivisten moeten in deze materie het oog niet alleen richten op het verleden, maar ook op het heden en de toekomst. Wij dienen het zo te stellen: welke archieven van niet-publiekrechtelijke aard zullen de historici in de toekomst nodig hebben? En onwillekeurig denk ik hierbij aan onze archiefwetgeving: ook de nieuwe archiefwet zal meer aandacht schenken aan de moderne archieven dan in 1918 het geval was. Verschillende categorieën van archieven zal ik thans met U behandelen. In de eerste plaats dan de archieven van de kerkgenootschappen en hun gemeenten. Naar mijn mening behoeft hier van een overheidszorg voor deze archieven niet gesproken te worden. En dit niet alleen om er geen kwestie staat—kerk van te maken. Maar vooral omdat ik de overtuiging heb, dat de kerkgenootschappen zelf voldoende waarde hechten en aandacht besteden aan hun archieven en er menselijkerwijs gesproken nooit toe zullen overgaan hun archieven te vernietigen. Iets anders is het, dat het m.i. zeer noodzakelijk lijkt, dat elk kerkgenootschap öf een gedrukt overzicht geeft van al zijn archivalia ik denk hier aan de ter zake reeds begonnen arbeid in de Ned. Herv. Kerk öf van de archieven van synodes, classes, gemeenten, bisdommen, parochies, en ook van de kloosterorden, enz. een kaartsysteem aanleggen, dat dan door ons zal worden gecopiëerd. Ons streven zou dan voor de kerk genootschappen een stimulans ten goede kunnen zijn. Heb ik dus met opzet aan de kerkarchieven een aparte plaats gegeven, zonder daarmede te willen zeggen, dat zij niet van niet-publiekrechtelijke aard

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1961 | | pagina 17