112 en te schrijven, maar door, als het op de eerste manier niet lukt, het de tweede keer anders te doen en zich dan wat meer te oriënteren op de vergadering waarvan men iets wil. Ik wil daarmee niet zeggen, dat het dan altijd wel lukt; dat zulks niet het geval is heb ik in de Vereniging van Archivarissen wel geleerd. Indien het dan nu geoorloofd is van de intelligentie van kamer en staats secretaris over te gaan op de mijne, nadat ik naar goed middeleeuws gebruik enige digniteitspunten heb geplaatst, wil ik bekennen, dat ik er in hoofdzaak van heb begrepen, dat het staatsrechtelijk betoog van de staatssecretaris de doorgewinterde civilisten niet van hun Burgerlijk Wetboek c.a. heeft kunnen losweken. Wij moeten ook maar niet boos zijn als de staatssecretaris zich wellicht voor het eerst van zijn leven— bedient van onze vaktermen (misschien hoopt hij wel, dat het ook de laatste keer is), dat hij dat dan niet altijd zo handig doet; hoe vaak verstrikken wij er ons zelf nog niet in. Dit mag dan meteen gelden als een verontschuldiging voor de Eerste Kamer, die toch niet zö duidelijk begreep wat „naar zijn aard" behoort tot een archief. Dergelijke min of meer mystieke clausules doen het meestal alleen maar in de kring der ingewijden. Het strekt ons tot troost; wij hebben zoveel niet, waarvan wij misschien niet geheel terecht veronderstellen dat anderen het wel hebben, wij hebben tenminste ook iets, dat anderen niet hebben, namelijk onze archi- vistieke geheimtaal. Dat in dit aardse tranendal wederzijdse goede bedoelingen niet altijd be vredigende resultaten opleveren is aan het bestel waarin wij leven inhaerent en het feitelijk, zij het dan slechts historisch en geenszins juridisch bewijs daarvoor wordt geleverd door zaken, die zich in het recente verleden in onze vergaderingen hebben afgespeeld. Zou het niet verstandig zijn de zaak eens van de komische zijde te bezien? Wat toch is er gebeurd: aan een oor, waarin wij geen kwaad zagen, waarmee wij nog veel minder kwaad bedoelden, waarvan u en ik, meneer de voorzitter, niet het minste kwaad voorzagen voor de nieuwe Archiefwet, die u zo aan het hart gaat, aan dat oor nu juist werd de nieuwe archiefwet opgehangen door een kamer, die overigens de belangen, die wij hebben te behartigen, heeft bepleit op een wijze, waarvan degene, die erbij aanwezig was de tranen in de ogen kreeg, nu eens van ontroering, dan weer van het lachen. Dat men er met de feiten hier en daar wel eens naast was: wie zal daar over vallen bij het vertoon van zoveel goede genegenheid in onze richting. Ik geloof dat de kwestie waarover het ging tenslotte veel ingewikkelder was, dan wie dan ook tevoren had gedacht. De kwestie is ook te ingewikkeld om hier opgelost of om hier zelfs maar enigszins vruchtdragend behandeld te worden. Ik kan althans aan de oplossing niet veel bijdragen: wij willen alleen maar op een nette manier terug, wat ons op een onnette manier is ontfutseld, vanzelf sprekend willen wij dat zonder de Grondwet te schenden of welke burgerlijke vrijheden dan ook aan te randen. Ik voor mij heb tenminste mijn burgerlijke vrijheden nog liever dan de archieven, hoewel ik met u, meneer de voorzitter het verband tussen die twee zaken wel zie, al zou ik dan dat verband iets anders hebben gelegd. Of nu de rechtszekerheid door het vallen van de nieuwe archiefwet wel zo grovelijk wordt bedreigd als u meent, lijkt mij voor nader onderzoek vatbaar, evenals de vraag hoe we dan wel op de juiste wijze onze archiefbescheiden op de juiste plaats krijgen. Als dat met juridische middelen 113 zou moeten, kan ik daaraan niet veel bijdragen. Dat ben ik naar eer en ge weten ook niet verplicht, evenmin naar roeping, want ik ben maar een historicus, door mijn vriend Ribberink, die ik hier met smarte mis, met de hem eigen vriendelijke puntigheid gedefinieerd als; een veredelde Moeder de Gans. Ik ben dus qualitate qua ongeschikt om wetsartikelen te maken en behoef dus nog niet het gevoel te krijgen, dat ik onderhevig ben aan de aderverkalking, waarop een bijzondere medewerker van De Volkskrant, op een minder vrien delijke en ook zeker minder puntige wijze dan hiervoor bedoeld, heeft gemeend de aandacht te moeten vestigen. Het object der aandacht overigens blijkende bij voldoende aandacht niet aanwezig te zijn. Terugkomende op de ingewikkeldheid der kwestie, waarover de archiefwet is gestruikeld; ik vind dat de gang van zaken geen reden oplevert om ver wijten te gaan uitdelen; dat lijkt mij toch te veel op een plattelandsmuziek vereniging, die zonder een prijs van een concours thuis komt. Het koper zegt, dat het aan de klarinetten lag en de tuba mag zeggen, dat de waldhoorn alles heeft bedorven, waarin vaak een glimp van waarheid schuilt, maar nooit de volle waarheid. Wel mag de loop van zaken ons, zij het dan wellicht ten overvloede, her inneren aan het woord van den psalmist; „Vertrouwt niet op prinsen, op des menschen kind, bij hetwelk geen heil is." Een ander verhaal is, dat de Vereniging van Archivarissen op het één of andere gebied tekort geschoten zou zijn. Ik ben (nu drie weken geleden) nadat ik te Brielle voor de jaarvergadering van de Vereniging van Zuidhol landse Gemeenten een voordracht had gehouden, vanuit die vergadering ge interpelleerd over een minder geschikte brief, die het bestuur aan de Eerste Kamer geschreven zou hebben. Ik ben om allerlei redenen op die interpellatie niet ingegaan, al was het alleen maar omdat ik vond, dat die vergadering onze brieven niets aangaan. Ik ken de inhoud van die brief niet, maar het lijkt me van geen belang, omdat ik me niet kan voorstellen dat die brief de Eerste Kamer heeft aangemoedigd om de archiefwet te verwerpen op de gronden waarop dat is gebeurd. Een ander verhaal is, dat de leden van de Kamer niet goed zouden zijn voorgelicht; men bedoelt dan, dat kamerleden hun inside-information bij de verkeerde mensen hebben gehaald. Wij behoeven ons hier niet te verdiepen in de vraag wat de goede voorlichting dan wel had moeten zijn en wie daar voor dan wel de goede mensen zouden zijn geweest. Het is nu eenmaal een feit, meneer de voorzitter, dat kamerleden op dat punt doen wat ze willen, dat ze soms helemaal niet willen luisteren naar degene, die ze zo graag eens wat zou willen vertellen en het is ook een feit, dat kamerleden zo brutaal zijn om niet eens de opinie over te nemen van degene, die ze zelf om informatie aanschieten; integendeel, ze zeggen en ze doen soms iets waar hun eigen inside- informator paf van staat. En dat is misschien maar goed ook, want er blijkt in elk geval uit, dat onze kamerleden de goede gewoonte om er een eigen mening op na te houden nog niet hebben afgelegd. Dat geeft hoop voor de democratie. Voor zover ik weet, door wie uit ons corps bepaalde kamerleden zijn voor gelicht en ik geloof dat ik dat van allemaal wel weet, was daar niemand bij, die bezwaar had tegen de artikelen, waarop de wet is gevallen en daarmede kan ook dit verhaal naar het rijk der fabelen worden verwezen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 9