108
stelde daden, de bewijsstukken voor rechten en plichten zowel van de overheid
als van de burgers, wetenschappelijk omdat zij daardoor tevens belangrijke
bronnen zijn voor de geschiedenis van ons land in de 19e eeuw en in onze
eigen tijd.
Ook wij zijn gaan beseffen, dat wij als archivarissen daarom onze daad
werkelijke belangstelling, aandacht en zorg niet meer mochten beperken tot
de oudere archieven, die van vóór 1813 dateerden, maar dat het tot onze
plicht behoort om overal daar, waar overheidsarchieven van het rijk, zijn
provincies of zijn gemeenten ontstonden of ontstaan, te waken over dé be
langen van de overheid en de belangen van ons volk; en wel in deze zin: dat
wij met kracht en zorg moesten gaan waken over deze moderne archieven
van de 19e en 20e eeuw, dat wij deze moesten gaan behoeden voor de ernstige
beschadigingen en voor de vernietiging, die hen bedreigen, zodra zij hun actuele
belang voor de administratieve instanties verloren hebben, en waaraan reeds
zovele belangrijke archiefbescheiden, ook in ons eigen land ten offer gevallen
zijn, dat wij deze archieven onder onze hoede moesten gaan nemen op grote
schaal om ze voor onderzoek toegankelijk te kunnen maken, opdat overheid
en burgers, bestuur (in de breedste zin van het woord) en wetenschap er al
het nut van zouden kunnen hebben, dat er in besloten ligt. Ook wij hebben
daarbij terstond begrepen, dat met het aanvaarden van dit standpunt en het
doorvoeren van deze opvattingen in de praktijk de taak en het werk van de
archivaris in Nederland ten dele een ander karakter zouden krijgen dan
vroeger, doordat de archivaris dan met zijn gehele archiefdienst ter beschikking
zou komen te staan van de moderne rijks-, provinciale- en gemeentelijke in
stellingen, waarvan hij de moderne archieven te beheren zou krijgen, ter be
schikking dus ook van de gehele gemeenschap van burgers, die deze over
heidsinstellingen creëerde in het algemeen belang van deze gemeenschap.
Ook wij hébben begrepen, dat een dergelijke wijziging en uitgroei van de
taak van de archivaris voor het archiefwezen van vérstrekkende betékenis
zou zijn en dat zij nieuwe maatregelen noodzakelijk zou maken; dat zij tevens
een zwaardere last en een grotere verantwoordelijkheid op de archivaris zou
laden. Maar wij hebben daarbij tevens terstond beseft, dat voor de door
voering van deze nieuwe inzichten in de praktijk een herziening van de
Archiefwet-1918, een nieuwe regeling van 'het archiefwezen, beslist nood
zakelijk was.
Daarom heeft onze vereniging nu reeds meer dan tien jaar lang al haar
krachten ingespannen om tot deze nieuwe regeling van het archiefwezen te
geraken. Zij heeft gehoor gevonden voor haar verlangens bij het Departement
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en in vruchtbare samenwerking
is het ontwerp van de archiefwet-1959 ontstaan.
Dit ontwerp van wet is doortrokken van de zorg en het respect voor de
moderne archieven van de 19e en 20e eeuw, waarvoor onze Vereniging reeds
zolang had gepleit, en juist daarom heeft de indiening van dit ontwerp bij
de Staten-Generaal en de aanvaarding daarvan door de Tweede Kamer ons
zo zeer verheugd, want wij archivarissen beseften, dat al onze eigen belang
stelling en zorg voor deze moderne archieven onvruchtbaar zouden blijven,
wanneer deze niet wettelijk gefundeerd zouden worden.
De Archiefwet-1959 zou dit wettelijk fundament geworden zijn, waarop
ons archiefwezen in de hiervoor omschreven nieuwe zin uitgebouwd had
109
kunnen worden, zij zou aan onze belangstelling en zorg voor de moderne
archieven van de 18e en 19e eeuw inderdaad de wettelijke basis gegeven
hebben, welke wij als archivarissen behoeven om vruchtbaar werkzaam te
kunnen zijn.
Het lijkt mij overbodig dit ten overstaan van Uw vergadering nogmaals
tot in alle details uiteen te zetten.
Naast verscheidene andere bepalingen zijn hiervoor van essentieel belang
de artikelen 5 en 19.
Artikel 5 regelt 'het overbrengen van de archiefbescheiden van de over
heidsorganen naar de officiële archiefbewaarplaatsen, zodra deze bescheiden
ouder zijn dan 50 jaar of eerder.
Artikel 19 bepaalt, dat onder de bevelen van de Minister de algemene rijks
archivaris overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen
toezicht uitoefent op de zorg voor de archiefbescheiden der overheidsorganen
van het rijk. Op grond van deze en andere bepalingen in de Archiefwet-1959
zouden wij de archieven van de wetgevende, besturende en rechtsprekende
organen van de overheid voortaan ook in ons land door een goedgeorganiseerde
en volledig uitgebouwde inspectie afdoende hebben kunnen beveiligen tegen
de verwaarlozing, die hen bedreigt terwijl zij nog bij de administratieve diensten
berusten. Wij zouden er verder zelf voor hebben kunnen zorgen, dat deze
archieven tijdig en periodiek van deze administratieve diensten zouden zijn
overgebracht naar de officiële archiefbewaarplaatsen onder ons beheer.
Op deze wijze zouden in hoge mate de belangen gediend zijn van deze
wetgevende, besturende en rechtsprekende organen van de overheid zelf, die
hun arbeid niet kunnen verrichten zoals zij dit behoren te doen, wanneer zij
niet over zorgvuldig bewaarde en goed geordende archieven beschikken; op
deze wijze zouden tevens in hoge mate de algemene belangen gediend zijn
van de Nederlandse burgers, omdat zorgvuldig bewaarde, goed geordende en
wettelijk streng beveiligde archieven van de overheidsorganen onontbeerlijk
zijn om de rechtszekerheid van deze burgers te waarborgen.
Op deze wijze zouden ook de archieven in ons land hébben kunnen uit
groeien tot die actieve publieke diensten, die zij b.v. in Amerika en Frankrijk
tengevolge van gelijke wetsbepalingen reeds geworden zijn, actieve publieke
diensten, die waken over de belangen van de overheid en van de burgers, die
zowel voor de vele overheidsorganen zelf als voor de individuele burgers ten
allen tijde tot hulp en dienst gereed staan, die daarom van grote actuele
waarde en betekenis zouden zijn in het bestuursorganisme van onze Staat.
Dit was (en is) de meest essentiële, de verstrekkende betekenis van de
Archiefwet-1959.
En daarom is het inderdaad een zware slag voor het archiefwezen in
Nederland en voor zijn juiste en volwaardige functionering in ons staats
bestel, dat de Eerste Kamer deze wet verworpen heeft.
De Eerste Kamer heeft blijkbaar deze essentiële betekenis van de Archief
wet-1959 niet onderkend; daarvan blijkt althans niets uit al wat de leden van
deze Kamer over de wet ten beste hebben gegeven.
Zij zijn kennelijk niet voldoende doordrongen geweest van het feit, dat een
deel van de archiefbescheiden der wetgevende, besturende en rechtsprekende
overheidsorganen een administratieve en juridische waarde bezitten, die zij
nooit verliezen en dat zij juist daarom blijvend in goede orde bewaard en