136 rrTa aan m het a^chief vaa het voormalige Hof van Gelderland (R.A in Gelderland, ms. inv. Hof, no. 4798). 137 het kort de ontwikkeling van feestuur en beheer, het kerkrecht en de zorg voor de archieven Daarop volgen provincie-gewijs de overzichten van alle Her- vormde kerkelijke archieven, zoveel mogelijk gerangschikt overeenkomstig de huidige kerkelijke indeling. In de overzichten zijn in den regel ook de archief bestanddelen opgenomen, welke elders bewaard worden, zoals bijv de retroacta van de burgerlijke stand. Dit verhoogt niet alleen de waarde dier overzichten maar is ook archief-technisch juist. Bewerkers zijn mr. T. J. Naudin ten Cate, archivaris der Ned. Herv. Kerk, voor Gelderland, mr. S. J. Fockema Andreae voor Groningen, Friesland, Drente en Overijsel en dr. J. P. van Dooren voor Utrecht. Een index op de namen der kerkprovincies, classes, kerkelijke ge meenten en gedeelten van kerkelijke gemeenten maakt de inhoud voor ons toegankelijk. Nadere kennismaking met de overzichten leert ons, hoeveel er van de kerkelijke archieven tot ons gekomen is. De hoeveelheid is omvangrijk en van groot belang; al is de toestand zeer zeker niet zo rooskleurig, als de voorzitter m de eerste zin van zijn woord vooraf schrijft. Ik meen het voor van deN°d T* 7 moeten gouden, wanneer hij rept van „de archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk, die bijna zonder uitzondering compleet en met zorg voor het merendeel van de tijd van hun ontstaan af zijn bewaard" oor de samenstelling van de overzichten hebben de bewerkers moeten steunen op vele gedrukte en ongedrukte inventarissen of op soms maar voor in92 'p Hler°P 1S slechts één uitzondering: voor de provincie Friesland n mr. Fockema Andreae gebruik maken van het overzicht van mr. J L Berns rijksarchivaris (Versl. R.O.A., XIX, 1896, blz. 380). Het is uiteraard niet mogelijk om de inhoud der overzichten aan een nader onderzoek te onderwerpen; men zou daarvoor over de kennis en de gegevens van de archivaris der Hervormde Kerk moeten beschikken. De heer Naudin ten Gate zal het mi, desalniettemin niet euvel duiden, wanneer ik enige aan vullende opmerkingen maak omtrent het Gelderse overzicht. in CM 7SÏ Plaa?:Man Het archi£f Van het Provinciaal College van toezicht r lÏl Ï!1 18 9el"k 9 gesPaard galeven het oudere gedeelte van c. 1816- nat 7 f f', f dei Provincie Gelderland ten Provinciehuize e Arnhemse kerkelijke archieven worden thans bewaard op het oud archief van de stad Arnhem onder de hoede van mr. K. Schaap, gemeente- hef n7S' 5 f 7 a TkS kerkmeestersrekeningen (1652 en vervolgens) in t oud-archief der Arnhemse kerkvoogdij is er een tweede reeks, welke tot het oud-archief der gemeente Arnhem behoort en met 1646 begint. Met betrekking tot Beusichem kan worden medegedeeld, dat de kerke- rekemngen van 1558-1755, met een aantal andere stukken, herenigd zijn met te Atthemfijn 'burgerlijke 9emeente en dus niet meer in het rijksarchief Op blz. 75 plaatst de S. een vraagteken achter de zinsnede: „Op het kasteel Koppel oudere stukken enz.". In de ms.-inventaris van het archief van het Huis Keppel van de hand van mr. A. P. van Schilfgaarde (R.A. in Gelder en T gr°°,7antal bescheiden betreffende de kerken van Hoog- P 9"KePPel vermeld, te beginnen met het jaar 1272. at de kerkerekeningen van Westervoort aangaat, hiervan treft men afgezien van de rekeningen-reeks in het oud-archief van Arnhem - er ook Op verschillende plaatsen zal de litteratuuropgave bijgewerkt moeten worden tot het jaar van uitgave van het boekwerk. Bij Eist mis ik bijv. niet alleen de boeken van wijlen L. L. Taminiau en van (prof.) dr. Bogaers, maar ook de artikelen van recensent dezes in de Bijdragen en Mededelingen" van de vereniging „Ge/re", LIV (1954), blz. 57, en LVII (1958), blz. 51. Voor Lobith zie „Ge/re", XL (1937), blz. 43 vlg.; voor Hees en Neerbosch „Ge/re", XLVI 1945), blz. 87, „Ge/re", LVIII (1959), blz. 181, en „Numaga", IV (1957), blz. 89. Deze aanvullingen laten zich naar believen uitbreiden. Ook in de overzichten der andere provinciën kan men de litteratuuropgaven aanvullen. Bij Groningen, d.w.z. de Herv. gemeente in de stad, behoort bijv. genoemd te worden de dissertatie van dr. A. T. Schuitema Meijer, De Kerk gebouwen en andere Kerkelijke Goederen in de stad Groningen, 1950. Bij Utrecht en eveneens achter Hoofdstuk I, 4, het bekende werk van (prof.) jhr. mr. D. G. Rengers Hora Siccama, De Geestelijke en Kerkelijke Goederen onder het canonieke, het gereformeerde en het neutrale recht, I, 1905, een boek, dat zeker niet had mogen ontbreken. Het zou mij te ver voeren om uitvoerig in te gaan op de inleidende be schouwingen, welke aan elk overzicht voorafgaan. Slechts enkele opmerkingen naar aanleiding van Hoofdstuk I. Men krijgt bij dit hoofdstuk de indruk, dat de kundige S. zijn werk te haastig op papier gezet heeft. De Gereformeerde of Hervormde Kerk (blz. 1) bezat niet de hoedanigheid van ,,enig erkende pu blieke kerk", maar van .publieke kerk" tout court. In het stelsel van de publieke religie bepaalt de Overheid, welke religie de ware Christelijke is, en kent de Overheid aan de kerk, welke naar haar opvatting draagster van de ware religie is, het karakter van de publieke kerk toe. Uit den aard der zaak kan slechts één kerk „de publieke kerk" zijn. Gaarne zou ik op blz. 1 het decreet van de Nationale Vergadering betreffende het beginsel van scheiding van kerk en staat van 5 augustus 1796 vermeld zien, evenzo het uiterst be langrijke decreet van Koning Lodewijk Napoleon van 2 augustus 1808. Bij dit decreet werd o.m. bepaald, dat de kerkelijke bedienaren geen betalingen meer zouden ontvangen uit de openbare kassen; dit werd in vele Hervormde ge meenten aanleiding tot instelling van een z.g. Kerkelijke Commissie tot instand houding van de eredienst. In Tiel heet het college van kerkvoogden ook thans nog „Kerkelijke Commissie". Weinig exact is de mededeling op blz. 3, dat „praktisch zich in de steden (bij beroeping van een predikant) de medezeggenschap van de magistraat tot 1798 en ten plattelande het collatierecht tot 1921 (heeft) gehandhaafd'. Nu had de Overheid op het platteland ofwel de heer van een heerlijkheid steeds het toezicht op predikantsberoepingen, ook indien deze het collatierecht niet bezat. In de steden is hier en daar na de reformatie het collatierecht van de parochiekerk in wezen gebleven. Men denke aan Arnhem en Tiel (vergel. mijn proefschr. ,,De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelder land, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen"1939, blz. 381, noot 1). Bezwaar meen ik te moeten maken tegen het onderscheid, dat de heer Fockema Andreae maakt tussen „geestelijke" en „kerkelijke goederen" (blz. 12). Onder „geestelijke goederen" begrijpt hij de goederen van kapittelen, abdijen, kloosters e.d. van vóór de reformatie. Onder „kerkelijke goederen in de eerste plaats de parochie-stichtingen, te weten kerkfabriek, pastorie en kosterie, en vervolgens de door de S. als „randverschijningen" (sic) bestempelde stichtingen,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 21