MODERNE ARCHIEFPROBLEMEN REGELS VOOR HET BESCHRIJVEN VAN KAARTEN IN ARCHIEVEN 128 Met 'belangstelling heb ik kennis genomen van het artikel van mr. Harden- berg in het Nederlands Archievenblad 1960, blz. 29, over „moderne archief problemen". Met belangstelling, omdat de schrijver zegt dat er kans is op het gebied van de moderne archieven iets groots te verrichten, een opvatting welke m.i. wijst op enige kentering in het oordeel van de Algemene Rijksarchivaris ten aanzien van de moderne archiefordening. De enige voorwaarde daartoe is dat „men" (d.w.z. registratoren en archivarissen) „zich los kan maken van vooroordelen en dat men de problemen, die er aan zijn verbonden, zonder vooringenomenheid in goede verstandhouding tegemoet wil treden"; inderdaad een redelijke voor waarde. De inspectie van alle 'lopende overheidsarchieven, die bij de invoering van de nieuwe Archiefwet in werking zal treden, opent volgens mr. H. de mogelijk heid van nauwer contact tussen archivarissen en registratoren. Al word ik in de aanhef van het artikel aangeduid als een der „die-hards" (voor mij een eer en voldoening hier naast prof. Fruin te worden genoemd) die volgens mr. H. oorzaak zijn geweest dat dit contact werd verstoord, toch hoop ik van ganser harte dat nu deze verstoorders geen directe invloed meer uitoefenen samenwerking tussen archivarissen en registratoren moge lijk zal blijken. Wanneer ik ten aanzien hiervan nog een enkele opmerking wil maken, ge schiedt dit omdat ik zelf steeds van de noodzakelijkheid van deze samen werking overtuigd geweest bevreesd ben, dat de wijze waarop mr. H. oordeelt over de moderne archiefverzorging, ook bij het tot stand komen van de inspectie van de overheidsarchieven door de archivarissen, niet bevorderlijk zou kunnen zijn voor samenwerking. Tot heden is (niet door de archivarissen, doch door een klein aantal) in hoofdzaak kritiek uitgeoefend op datgene wat behoort tot het terrein van de moderne archiefverzorgers. Aan bereidheid i.z. overleg met de archivarissen heeft het van de kant van de moderne archiefverzorging niet ontbroken; mr. H. maakt een grove fout wanneer hij daarvan blijft uitgaan. De in de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, ont worpen in opdracht van de Vereniging van archivarissen in Nederland, neer gelegde beginselen zullen door de moderne archiefverzorgers geëerbiedigd moeten worden, doch evenzeer door de archivarissen zelf. Niet de archivaris, doch de administratie heeft te beoordelen hoe zij haar stukken wil bewaren. Het stelsel van zaaksgewijze ordening is door de over heidsadministratie vrijwel algemeen aanvaard; de archivarissen hebben dit te accepteren. De stelsels van ordening in het verleden zijn voldoende doorgrond en beproefd om hun bruikbaarheid voor de moderne tijd af te wijzen. De wijze waarop de zaaksgewijze ordening der stukken haar praktische toepassing zal vinden is, o.m. met het oog op de behoeften van de historie- beoefening, een zaak van gemeenschappelijk overleg tussen archivarissen en de moderne archiefverzorgers, een overleg waaraan laatstgenoemden zich stellig niet zullen onttrekken. P. NOORDENBOS 129 Met het oog op het voorbereiden van een nieuwe uitgave van de „Hand leiding" heb ik enige jaren geleden enige „Regels voor het beschrijven van kaarten in archieven" in dit tijdschrift1) voorgesteld. Ik merkte toen op, dat men tot nu toe meer in de bibliotheken dan in de archieven zich het hoofd had gebroken over de problemen, die zich bij het beschrijven van kaarten voordoen en dat de oude uitgave van de „Handleiding" op dit punt moet worden aangevuld. Verder dat in de bibliotheken de gedrukte kaarten hoofd zaak zijn en men daar meest als hoofddoel heeft een beschrijving te geven van een groot aantal kaarten in één catalogus; terwijl in de archieven meestal de beschrijving van getekende kaarten, die vaak deel uitmaken van een archief, hoofdzaak is; de kaarten worden dan als onderdeel van een archief inventaris beschreven. Mijn conclusie was, dat het ongewenst is voor de in archieven aanwezige kaarten een aantal regels te geven, die steeds zouden moeten worden toe gepast; en dat ik het beter vond een aantal elementen voor een beschrijving te geven en dan in ieder geval uit te maken, welke elementen in een bepaald geval wel of niet in de beschrijving moeten worden opgenomen. Voor zover ik weet hebben mijn voorstellen geen reacties van archivisten uitgelokt. Terwijl sindsdien helaas de nieuwe uitgave van de „Handleiding" nog niet verschenen is. Maar wel verscheen onlangs de zevende druk van de „Regels voor de titelbeschrijving vastgesteld door de Rijkscommissie inzake het bibliotheekwezen"2). In deze uitgave zijn voor de eerste maal in een afzon derlijk Hoofdstuk VI „Regels voor de titelbeschrijving van kaarten" opgeno men. Het lijkt mij gewenst de archivisten op deze regels te wijzen. Wel handhaaf ik mijn vroegere beschouwingen; maar ook in archieven berusten vaak afzonderlijke kaartenverzamelingen, waarin de gedrukte kaarten over wegen en dus wellicht de regels voor het beschrijven van kaarten in bibliotheken kunnen worden toegepast. In ieder geval kan men de nieuwe regels vergelijken met de door mij voorgestelde en een keuze doen. B. VAN 't HOFF 1) 57e jaargang (1952-1953), blz. 58-68. 2) Leiden. A. W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij n.v. (1959). Verkrijgbaar voor f 3.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 17