126
die woorden van dank richtte tot allen, die tot het welslagen hadden bijge
dragen en mededeelde, dat het vijfde congres in 1963 te Brussel zal worden
gehouden onder presidium van dr. Ingvar Andersson.
Hierna verenigden de Nederlandse deelnemers zich in het knusse restaurant
Prati in de oude binnenstad aan een lunch op uitnodiging van de echtparen
ovanström en Jagerskiöld, welke na een geanimeerd verloop werd besloten
met ^en dankwoord van mr- Hardenberg uit naam van alle aanwezigen.
s Middags had men de keus tussen een autotocht door de omstreken van
Stockholm en een bezoek aan enkele archiefgebouwen. Wie zo braaf was
1 et laatste te kiezen, behoefde dat niet te betreuren, want wat men te zien
kreeg was stellig de moeite waard. Het Stockholmse stadsarchief bleek qe-
huisvest te zijn in een gloednieuw gebouw (1959) tegen een steile rotswand
waarin de ondergrondse archiefbewaarplaats was uitgehouwen- alles even
royaal, modern en praktisch ingericht. Zeer aantrekkelijk was de ruime vier
kante studiezaal met lichtkoepel in het dak. Vrouwelijke collega's waren ver
rukt van de blinkend gepolijst-metalen keukeninstallatie in de personeelscantine.
iet minder vermeldenswaard is de wijze, waarop hier het stadsarchief tot
centrum van de stedelijke geschiedvorsing is gemaakt: de hoogleraar in de
stadsgeschiedenis aan de universiteit van Stockholm beschikt hier over twee
werkkamers voor zichzelf en zijn assistent benevens een collegezaal voor
75 studenten. Hier viel dus voor ons wel iets te leren, evenals in het Kungliga
Kngsarkivet, dat vervolgens werd bezocht. Aldaar worden de archieven en
historische verzamelingen van leger, vloot en luchtmacht bewaard, ook al weer
in een prachtig modern gebouw (1955) met een ten dele ondergrondse
archiefbewaarplaats. De tentoonstellingszaal en de fraaie kaartencoilectie
trokken hier vooral de aandacht. Een deel van het gezelschap kon tenslotte
nog de m aanbouw zijnde ondergrondse bewaarplaats van het algemeen rijks
archief in ogenschouw nemen. Alles bijeen genoeg om te kunnen constateren,
dat /.weden op het stuk van archiefgebouwen iets presteert, wat andere landen
ten voorbeeld kan strekken.
De middag werd besloten met een ontvangst door het stadsbestuur in het
monumentale stadhuis, voltooid in 1923, waar de voorzitter van de stedelijke
raad de congressisten welkom heette in de imposante „gouden zaal" met zijn
kleurig mozaïekwerk.
Op de laatste congresdag, zaterdag 20 augustus, begaven wij ons per touring
car naar Uppsala. Op de heenweg leidde de route langs het merkwaardige
oude stadje Sigtuna en werd een bezoek gebracht aan Skokloster, het 17e
eeuwse kasteel van generaal Wrangel met een collectie schilderijen en oud
heden van meer historische dan artistieke waarde. In Uppsala werd de lunch
gebruikt, waarna de voornaamste bezienswaardigheden aan de beurt kwamen-
de kathedraal met de reliekschrijn van St. Erik en de graftomben van Gustaaf
Wasa Linnaeus en Swedenborg; de bibliotheek met de Codex Argenteus
van Wulfilas en vele andere fraaie handschriften; het kasteel van 1540, waarin
het regionale rijksarchief is ondergebracht, uiteraard minder spectaculair van
inrichting dan de moderne archiefgebouwen in Stockholm. Tegen de avond
voerden de bussen ons weer terug naar de hoofdstad door het golvende, bosrijke
andschap met de aardige houten huizen in typische roodbruine kleur. Het
congres was ten einde. Heeft het aan de verwachtingen voldaan?
Wie op deze vraag een antwoord wil trachten te geven, voelt enige aarzeling
127
opkomen, als hij zich de uiteenlopende oordeelvellingen over het derde congres
te Florence herinnert. Want terwijl een gezaghebbende figuur als dr. Braibant
dit congres destijds heeft gekwalificeerd als „niet een succes, maar een triomf",
was onze verslaggeefster in dit blad van mening, dat de gemeenschappelijke
excursies, recepties en maaltijden het beste deel vormden en de lange onver
teerbare vergaderingen voor de meeste deelnemers slechts „een moedig ver
vulde plicht" waren geweest1). Waarschijnlijk hangt het er maar van af wat
men hoger aanslaat: de ideële waarde van een internationaal congres van
vakgenoten of het nuttig effect daarvan voor de wetenschap en gelet op dit
onderscheid is het duidelijk, dat wat de een als een triomf ziet, door de ander
even goed met een fiasco kan worden vergeleken. Tussen deze twee uiterste
polen zal zich dan ook het eindoordeel over Stockholm wel ongeveer bewegen.
Ook hier was het weer vooral de buitenkant van het congres, die voor de
deelnemers heel veel nut en bekoring had, terwijl daarentegen het bijwonen
van de zittingen meer nog dan in Florence een moed vereiste, die velen niet
tot het bittere einde hebben kunnen opbrengen. Dit is een kwaad teken, want
op een wetenschappelijk congres behoren de zittingen de volle aandacht van
de deelnemers te trekken en is dit in onvoldoende mate het geval, dan kunnen
daaruit bedenkelijke gevolgen voor het peil der congressen voortvloeien.
Wat is hieraan te doen? In de eerste plaats dient voortaan te worden
gezorgd, dat de geluidstechnische voorzieningen niets te wensen overlaten; het
mag niet meer voorkomen, dat sprekers met normaal stemvermogen niet goed
verstaanbaar zijn. Verder dient te worden gebroken met het tijdrovende
achteraf vertalen van het gesprokene: de vertaling geschiede door het telefoon
systeem zoals in Florence óf zij blijve geheel achterwege (zoals op het aan
sluitende internationale congres voor geschiedkundige wetenschappen het
geval was, blijkbaar zonder dat dit grote bezwaren opleverde). Maar dan
blijft het tenslotte nog de vraag, of men moet voortgaan met het houden van
uitsluitend plenaire zittingen van enkele honderden deelnemers, veel te veel
om een goede discussie te doen ontspruiten tussen mensen van velerlei landaard,
die, voorzover zij al over voldoende sprekerstalent beschikken, dan toch nog
vaak (en met reden) ervoor terugdeinzen voor de vuist weg in een vreemde
taal te moeten spreken voor een zo talrijk gehoor. De enige wijze om hierin
verbetering te 'brengen is wellicht het organiseren van sectie'bijeenkomsten,
waardoor een vlotte gedachtenwisseling in kleinere kring zou worden bevorderd
en de specialisten in bepaalde vakonderdelen elkaar gemakkelijker zouden
vinden. Het denkbeeld is niet nieuw, maar verdient stellig ernstige overweging,
wil men deze congressen niet van lieverlede zien verzanden in een soort van
onvruchtbaarheid, waarmee zo min de wetenschap als de internationale ge
dachte zouden zijn gebaat.
Maar al heeft dit congres dan misschien niet in alle opzichten aan ieders
verwachting beantwoord, er blijft ongetwijfeld zeer veel over, waarop men
dankbaar en voldaan kan terugzien. Indien de organisatoren met de thans
opgedane ervaringen hun voordeel willen doen, mag men over drie jaar in
Brussel behalve op een nieuwe triomf der internationale verbroedering misschien
ook op tastbaarder succes in wetenschappelijk opzicht hopen.
W. J. VAN HOBOKEN
Mej. mr. E. C, M. Prins in N.A.B. 61e jrg. blz. 44, 45.