124
opleidingsinstituut voor archivarissen 'bezitten; maar ook, dat Nederland ver
gelijkenderwijs een zwakke personeelsbezetting bij de rijksarchieven heeft en
dat dit een beletsel is voor het verrichten van eigen historisch onderzoek door
archivarissen. Dat de topfunctionarissen met hoogleraren behoren te worden
gelijkgesteld, werd ten congresse begrijpelijkerwijze door niemand betwist; dat
Denemarken, Joegoslavië en Polen hierin reeds het goede voorbeeld hebben
gegeven, moge tot navolging prikkelen. Bij de discussie bleken de meningen
over de vraag van centralisatie of decentralisatie der rijksarchieven uiteen te
lopen: terwijl dr. Sabbe zich voor een ver doorgevoerde centralisatie uitsprak,
bleken dr. Szedö (Boedapest) en dr. Nigro (Catania) daarvoor minder ge
porteerd. De conclusie ligt voor de hand, dat de voorkeur voor het een of het
ander in elk afzonderlijk land in hoge mate van de omstandigheden zal af
hangen. Een ander punt van discussie vormde de internationale uitlening van
archiefstukken; voor de verlevendiging van het debat zorgde hier dr. Joshi
uit Bombay, die met vuur zijn standpunt verdedigde (en bij interruptie nog
eens beklemtoonde) dat uitlening naar het buitenland wegens de daaraan
verbonden gevaren voor de stukken zoveel mogelijk moet worden vermeden.
Dr. Sabbe was het met hem eens, in tegenstelling tot dr. Altman (Warschau),
die juist op verruiming van het internationale leenverkeer aandrong. Vermelding
verdient tenslotte nog, dat dr. Sabbe met het oog op de algemeen heersende
achterstand in de inventarisatie de vraag opwierp, of een meer summiere
methode van inventariseren in sommige gevallen niet de voorkeur verdiende
boven de „klassieke van Muller, Feith en Fruin; een interessante vraag,
waarop echter helaas niemand ingang.
Des avonds werd voor de congresleden de opera II Maestro di Musica van
Pergolesi opgevoerd in het -theater van het kasteel Drottningholm. Wie er de
fikse entreeprijs voor over had, kon zich hier overtuigen van het hoge peil,
waarop de operakunst in Zweden staat.
De tweede congresdag, donderdag 18 augustus, begon met een ochtendzitting
onder presidium van de erevoorzitter dr. Charles Braibant, afgewisseld door
dr. André Chamson. Aan de orde waren de rapporten van dr. R. H. Ba'hmer
(Washington), dr. G. A. Belov (Moskou) en dr. J. Papritz (Marburg) over
nieuwe technieken, materialen en ervaringen op het gebied van restauratie,
conservering en fotografische reproductie. Deze rapporten geven een duidelijk
beeld van de versnelde ontwikkeling op dit gebied, waarop het buitenland
ons in vele opzichten voor is; bij de lezing ervan beseft men opnieuw hoezeer
het inhalen van de hier bestaande technische achterstand nodig is. Overigens
blijkt dit probleem ook elders te bestaan: dr. Mencel uit Lublin wees bij de
discussie op het bezwaar, dat kleine archieven niet in staat zijn een behoorlijke
restauratieafdeling in te richten en drong op het instellen van een internationaal
informatiecentrum voor technische kwesties aan. Dr. Ko'hte (Koblenz) ging
uitvoerig in op het vraagstuk van de conservering van foto's en films en deed
verschillende methoden aan de hand om hun behoud te waarborgen. Dr. Papritz
deelde een en ander mede over de laatste proefnemingen op het gebied van
laminering in Duitsland. Tenslotte werd met algemene stemmen een motie
aangenomen, waarbij werd aangedrongen op het instellen van commissies voor
de normalisatie van filmmateriaal en voor het restauratievraagstuk, benevens
op het bijhouden van een journaal van verrichte restauraties door iedere tech
nische dienst. Het bezwaar, dat de meeste sprekers te lang van stof waren,
125
deed zich op deze zitting sterk gevoelen; herhaalde vermaningen van de
voorzitter werkten weinig uit.
In aansluiting op het behandelde thema bezochten velen vervolgens de ten
toonstelling van noviteiten in zake bergings-, restauratie- en fototechniek in
Ostermans Marmorhallar, waar allerlei technische snufjes te bewonderen
vielen. Men zag er naast een complete Compactus-installatie ook zoiets simpels
maar zeer doelmatigs als een ongelijmde opvouwbare archiefdoos van zuurvrij
karton. Demonstraties van het maken van zegelafgietsels in plastic en van
het lamineren van stukken volgens het bij de Zweedse rijksarchieven toege
paste procédé trokken eveneens de aandacht.
Het middagprogramma bestond uit een rondrit door de stad met goed ver
zorgde explicatie, uitlopende op een bezoek aan Thielska Galleriet, een fraai
gelegen landhuis op het beboste eiland Djurgarden, alwaar een particuliere
collectie van moderne Zweedse schilderkunst te bezichtigen viel en men zich
in de tuin aan dranken en versnaperingen kon laven. Voor de Nederlandse
congresclub werd de middag besloten met een ontvangst ten huize van
Hr. Ms. ambassadeur bij het Zweedse hof, Z.Exc. mr. J. Visser, die zich een
charmant gastheer toonde en zich geruime tijd met het gezelschap onderhield.
Vrijdag 19 augustus was die ochtendzitting onder voorzitterschap van
mr. Hardenberg gewijd aan het rapport van dr. R. Marquant (Parijs) over de
betékenis van de archieven voor de moderne sociaal-economische geschied
vorsing. Het rapport concentreert zich voornamelijk op de bedrijfsarchieven
en behandelt het beheer van deze archieven in verschillende landen, de opleiding
en positie van de bedrijfsarchivarissen, de ordening en selectie van het materiaal
en de resultaten t.a.v. inventarisatie en historisch onderzoek. Bij de discussie
kwam de tot dusver latente tegenstelling tussen oost en west aan het licht.
Dr. Altman (Warschau), dr. Belov (Moskou), dr. Soós (Eger, Hong.) en
dr. Wachter (Maagdenburg) beijverden zich om strijd in het aanprijzen van
de voordelen, die de nationalisatie van de bedrijven in de communistisch ge
regeerde landen voor de situatie van de daarbij betrokken archieven meebracht.
Het debat nam zelfs een pikante wending, toen dr. Altman kritiek oefende op
een passage uit het rapport, waar de vakverenigingen in de communistische
staten semi-officiële organisaties werden genoemd, en op het gebruik van de
uitdrukking „landen achter het ijzeren gordijn", waaraan dr. Marquant zich
had schuldig gemaakt. Dr. Belov viel zijn Poolse geestverwant hierin bij
en achtte het bezigen van de politieke terminologie van de koude oorlog op
dit congres uit den boze. Nadat dr. Marquant hierover amende honorable had
gemaakt, merkt dr. Sabbe nog zeer terecht op, dat degenen, die tegen dergelijke
uitdrukkingen bezwaar hadden, hier dan ook niet moesten spreken van
„kapitalistische landen", als zij de westerse wereld bedoelden. Het incident
was hiermee gesloten, maar het had heel even te zien gegeven, hoe zelfs op
een vreedzaam congres van archivarissen de actuele politieke tegenstellingen
hun schaduw kunnen werpen.
In de loop van deze zitting werden twee moties aangenomen, waarvan de
eerste een verzoëk aan de Conseil International behelsde om bij de regeringen
aan te dringen op het gebruik van beter papier voor officiële stukken, terwijl
de tweede aandrong op het vergroten van de zeggenschap van de hoogste
archiefautoriteit in elk land over de archiefvormende administraties. Aan het
einde der zitting werd tevens het congres gesloten door Sir David L. Evans,