118 te behartigen hebben niet zouden mogen bepleiten bij degene, die met het behartigen van de belangen in allerhoogste ressort is belast. Is de Vereniging van Archivarissen een wettig bestaand lichaam? Is de staatssecretaris de bevoegde macht? Behoort het onderwerp van het verzoek tot onze bepaalde werkkring? Dan kan dus ons verzoek niet in slechte aarde vallen. Wij doen gewoon onze plicht door van ons recht gebruik te maken. Maar ik meen, dat wij onze plicht niet volledig doen, als wij het daarbij laten. Wij moeten ook rekening houden met de mogelijkheid, dat het politiek niet opportuun geacht kan worden om nu meteen weer met het wetsontwerp en dan zonder de twee artikelen, waarop het is gevallen, op tafel te komen. Wij moeten rekening houden met de gevoeligheid, die door een loop van zaken, die wij niet konden voorzien en waaraan onze beroepsmatige krakelen part noch deel hebben, ten aanzien van de archiefwet is ontstaan tussen de Eerste en Tweede Kamer. Wij moeten rekening houden met de mogelijkheid, dat we voorlopig geen nieuwe archiefwet krijgen en dus eens een program van rct'n op tafel leggen, waarvoor wij ons kunnen inspannen zonder bekneld te raken bij min of meer begrijpelijke botsingen tussen privaat en publiek recht. Wij moeten eens zakelijk analyseren, waaraan het ons in feite schort onder de oude en de nieuwe wet, de kaarten eens duidelijk op tafel leggen, geen doekjes om de feiten draaien uit beleefdheid of gedreven door minder mooie motieven, waaronder de vrees. Zegt niet de apostel Petrus: Want wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? En uit wat we dan zien, moeten we onze conclusies trekken, een duidelijk program van actie opstellen en daaraan werken en daarvoor de trom roeren. Dat we gehoor kunnen vinden heeft nu juist de behandeling van de archiefwet aangetoond. Of we de nieuwe archiefwet nu vlug of niet vlug krijgen valt feitelijk buiten onze invloed: of we krijgen wat we nodig hebben voor ons werk hebben we maar half in de hand, of we doen wat we behoren te doen hebben we helemaal in de hand. Doen wij wat onze hand vindt om te doen en krijgen we de nieuwe archiefwet toch nog snel: zoveel te beter, want ook onder die nieuwe wet zullen ons de gebraden duiven niet in de mond vliegen. Krijgen we die nieuwe wet niet, dan behoeven we toch niet de afwachtende houding aan te nemen, die tot versukkeling van alles leidt: wij kunnen de mogelijk heden van de oude wet uitbuiten tot het uiterste en het zou nog een mirakel kunnen blijken wat er nog allemaal inzit. Ik hoop niet, meneer de voorzitter, dat u van mij verwacht, dat ik hier met een uitgewerkt en uitgebreid plan de campagne kom, maar één punt wil ik wel aanwijzen, omdat iedereen nu wel weet dat het mijn stokpaard is, n.l. de allerbelabberdste wijze waarop ons corps nog steeds moet worden aangevuld: wij zitten nog steeds met het a-sociale volontairstelsel; onze vakopleiding moet van a tot z verzorgd worden door mensen die al een volle, soms zelfs meer dan volle dagtaak hebben; dat geldt voor de stage zowel als voor de archiefschool; de aanvangssalarissen liggen veel te laag om het ambt aantrekkelijk te maken voor iemand die goed gestudeerd heeft en dat rechtmatig beloond wenst te zien; veel te laag voor een man, die ook ergens anders aan de slag kan gaan; de moeizame weg naar een betere salarisschaal is geblokkeerd door een stel bevorderingstrappen, die in een administratieve formatie misschien zin 119 hebben, misschien ook wel niet, maar voor wetenschappelijk personeel tot de onzinnige situatie leiden, dat de taak telkens fictief moet veranderen om dan vervolgens beoordeeld te worden door deskundigen, waarvan ik hier nu geen ander kwaad weet te vertellen dan dat ze van ons werk net zoveel verstand hebben als een lantaarnopsteker. dit alles 'heeft tot gevolg dat de aanvoer van nieuwelingen te klein is, van goede nieuwelingen, en ik leg hier de nadruk op het woord goede, zelfs zeer klein, van een selectie in bruikbaar en onbruikbaar kan haast geen sprake zijn, hoe nodig dat ook is. dit heeft ook tot gevolg dat wij nu langzamerhand in de zotte situatie zijn gekomen, dat voor relatief goed bezoldigde functies de ook qua ervaring competente mannen niet te vinden zijn, dat als onze principalen ons meer assistentie gunnen, die assistentie met een kaarsje gezocht nog zelden wordt gevonden, dat als wij gemeentebesturen bewegen tot het stichten van een streekarchief, de vraag naar een geschikte man voor het beheer van die instelling nog moeilijker is geworden dan het tot overeenstemming brengen van de besturen en dat is^al geen kleinigheid. Ik zou in dezelfde toonaard onze gebouwensituatie kunnen schetsen; die is eindeloos veel slechter dan degene, die zelf toevallig goed zit, wel denkt. We moeten ons eens verdiepen in de omstandigheden, waarin vele van onze confraters moeten werken. Ik zou ook kunnen vertellen wat de buitenwacht en juist vaak de buiten wacht, die beslist over ons wel en wee, wel dikwijls denkt over ons bedrijf. Hoe wij maar al te veel versleten worden voor iets wat wij niet willen zijn en ook niet zijn. En wij zouden ons dus ook wel eens kunnen beraden over de wijze waarop wij die onzin de wereld uithelpen. Ik denk hier b.v. aan de gewoonte van beroepskeuzebureaus en psychiaters om niet helemaal gewone jongelui ik druk mij hier toch wel heel netjes uit meneer de voor zitter altijd te adviseren om archivaris te worden. Wat ik in het generaal wil concluderen: wij moeten eens wat strijdbaarder worden voor onze belangen, die onscheidbaar zijn van 'het belang dat we hebben te behartigen en proberen eens wat meer ad rem en wat doelbewuster te zijn bij onze acties. Ik ben tevreden over het feit, dat we nu als vereniging betere statuten hebben, maar ik heb bij Macaulay opgedaan, dat een perfecte grondwet op zich geen waarborg levert voor een goede regering en de wel vaart des lands. Ik vestig er met nadruk de aandacht op dat degenen, die de naam hebben de grote mannen op ons terrein geweest te zijn, die faam nu juist niet hebben verworven omdat ze zo beleefd en zo discreet waren, of omdat ze zo plichtsgetrouw de lang afgetrapte paden afliepen. Integendeel: als mijn informaties goed zijn was Bakhuizen het tegendeel van een zoete jongen,was Muller allesbehalve vies van een bokspartijtje en leed Fruin niet aan onduidelijke beleefdheid, wanneer h:j dacht met onbeleefde duidelijkheid verder te komen. Ik houd meneer de voorzitter hier geen pleidooi voor de navolging van de levenswandel van Bakhuizen, noch voor een her haling van de vechtpartijen van Muller en Fruin, die overigens voor de jeugd ongemeen leerzaam zijn. Maar ik ben getroffen door het feit, dat deze figuren altijd zoveel duidelijker zeiden waar het op stond en zoveel mannelijker vochten voor wat ze wilden. Het sticht mij als u, meneer de voorzitter, in alle toonaarden vertelt, dat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 12