8
terdege bewust en hij weet, dat al de arbeid, welke hij aan het behoud en
aan de verzorging van deze archiefbescheiden besteedt zowel een groot weten
schappelijk als een groot reëel en zakelijk nut heeft voor de Nederlandse
gemeenschap; hij weet dat daardoor óók zijn arbeid tegelijkertijd én van blij
vende én van grote actuele waarde is, en hij voelt zich dus alles behalve,
zoals de heer Ruygh veronderstelt, „in de dode hoek" gedrukt.
De hiervoor bedoelde archiefbescheiden van blijvende waarde komen voort
uit de archiefvormende werkzaamheid der overheidsorganen; zij doorlopen
alle het administratieve stadium, evenals de grote hoeveelheid archiefbeschei
den, die niet anders dan een tijdelijke administratieve waarde bezitten en na
een zekere termijn vernietigd kunnen worden.
Juist omdat men zich bij de administratieve instanties vaak niet voldoende
bewust is van de blijvende waarde van de eerstgenoemde archiefbescheiden
en omdat men daar de blijvende historische waarde daarvan ook niet kan
beoordelen, lopen deze bescheiden, zoals de ervaring leert, voortdurend gevaar
zodra zij voor de administratie hun actuele waarde verloren hebben tegelijk
met de werkelijk waardeloos geworden bescheiden opgeruimd, verwaarloosd
en vernietigd te worden.
Nu de wetgever deze archiefbescheiden van blijvende waarde tegen dit
gevaar beveiligen wil door instelling en intensivering van het toezicht op de
archieven, ligt het toch zonder meer voor de hand, dat met dit toezicht belast
wordt de functionaris, die zozeer van de blijvende waarde dezer bescheiden
én door zijn persoonlijke inzichten én door zijn vakkundige vorming door
drongen is, dat hij het bewaken, behouden en beheren van deze bescheiden
tot zijn levens- en ambtstaak gekozen heeft: de archivaris, degene dus, die ook
later deze archiefbeschieden blijvend onder zijn beheer zal krijgen.
Met deze en dergelijke betogen heeft Uw bestuur het handhaven van
artikel 25 lid 2 in de nieuwe archiefwet bij de betrokken instanties tegen de
aanvallen die er op gericht werden, gesteund en verdedigd, en deze betogen
zijn later tevens als repliek op het artikel van de heer Ruygh gepubliceerd
in het tijdschrift Overheidsdocumentatie, jrg. 13 (1959), p. 97-100, waarin
ook reeds de heer van Emstede gerepliceerd had. (ibid. p. 53-55).
Bij de behandeling van het Ontwerp-archiefwet in de Tweede Kamer is
art. 25 lid 2 echter opnieuw bestreden. In september 1959 had de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten reeds in een nota, gericht aan de Vaste Com
missie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van de Tweede Kamer
haar bezwaren tegen de nieuwe wetsbepaling in art. 25 lid 2 kenbaar gemaakt,
en op schrapping van deze nieuwe bepaling aangedrongen; het waren dezelfde
bezwaren, die de heer Ruygh al in zijn hiervoorgenoemd artikel naast andere
had geuit. (Zie hierna Bijlage II blz. 22-23.)
Zoals U weet bepaalt art. 23, dat Burgemeester en Wethouders zorg dragen
voor de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen; art. 25 lid 2, dat
onder toezicht van de burgemeester en wethouders de gemeentearchivaris
toezicht uitoefent op het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke
organen, voorzover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een
archiefbewaarplaats. De genoemde tegenstanders van de laatste bepaling inter
preteerden de nieuwe wet nu eerst foutief als volgt: ,,B. en W. zijn belast
met de zorg voor de archieven; zorg is een breder begrip dan beheer, dus
valt ook het „beheer onder de zorg van B. en W. De gemeentearchivaris
9
moet toezicht houden op het beheer; dit betekent, dat B. en W. in dit opzicht
staan onder toezicht van de archivaris".
Hiermee werd een volslagen foutief beeld gegeven van het toezicht, dat
aan de archivaris wordt opgedragen. Het is immers duidelijk en bekend, dat
met de term „zorg" voor de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen,
die reeds sinds de Archiefwet-1918 aan B. en W. is opgedragen, bedoeld
wordt; de algemene verantwoordelijkheid voor de behartiging van de archief-
belangen. B. en W. moeten dus zorgen voor behoorlijke bergruimten, voldoende
inrichting, aanstelling van personeel, formulering van de voorschriften, be
schikbaarstelling van de nodige gelden. Onder „beheer" daarentegen wordt
verstaan de taak van degene, die onder de bevelen van B. en W. de eigenlijke
werkzaamheden verricht of door zijn personeel laat verrichten, die aan een
goede bewaring, ordening en inventarisatie, raadpleging, enz. van de archief
bescheiden verbonden zijn.
„Zorg" is dus niet een „breder", maar een „hoger" begrip dan beheer.
In deze zin zijn de beide begrippen ook reeds bedoeld en toegepast in de
archiefwet-1918 (cfr. R. Fruin, De Archiefwet-1918, I pp. 46-48, cfr. ibid,
p. 39-40) en zij hebben in de praktijk nooit aanleiding tot misvatting, ver
warring of wrijving gegeven. De zaak is duidelijk: B. en W. dragen het
.beheer" der onder de administratie berustende archiefbescheiden op aan de
hoofden van de verschillende takken van dienst; en op dit archiefbeheer door
de diensthoofden zal de gemeentearchivaris dus voortaan namens B. en W.
toezicht uitoefenen en aan B. en W. zal hij daarover rapport uitbrengen.
Tegen deze regeling is géén enkel juridisch bezwaar in te brengen.
Een tweede argument van de genoemde tegenstanders tegen de voorgestelde
regeling van het toezicht op de gemeentearchieven was, dat de voorlichting,
welke het Registratuurbureau van de Vereniging van Nederlandse gemeenten
aan de gemeentelijke instanties verstrekt, voldoende toezicht op de archieven
zou inhouden. Ik heb, nog steeds, veel waardering voor het werk van dit
Registratuurbureau ten behoeve van de lopende gemeente-archieven, waarin
het door dit bureau gepropageerde stelsel wordt toegepast, maar het is mij
een volslagen raadsel, hoe men ook maar op de gedachte kan komen om
de voorlichting van dat bureau gelijk te willen stellen met een wettelijk
geregeld ambtelijk toezicht op deze archieven.
Het Registratuurbureau draagt een particulier karakter, het propageert een
bepaald stelsel van archiefordening (de hoedanigheden van dit stelsel zijn
hier nu niet in discussie); de gemeentelijke organen kunnen zich vrijwillig al
dan niet bij dit bureau aansluiten; bij aansluiting stelt dit bureau hun tegen
betaling van een belangrijk bedrag zijn code en de adviezen van zijn registra-
toren ter beschikking; bij ordening en eventuele her-ordening van de lopende
archieven volgens het registratuurstelsel van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten heeft het Registratuurbureau dus eigen financiële belangen. Daar
mee is toch voor ieder redelijk en zakelijk denkend mens de mogelijkheid om
aan ditzelfde Bureau het toezicht op alle lopende gemeentearchieven in het
algemeen op te dragen volkomen uitgesloten. Het is zonder meer onduldbaar,
dat hierbij particulier belangen, van welke aard ook, betrokken zouden worden.
Als derde argument gebruikten de tegenstanders tegen art. 25 lid 2 het
feit, dat het grootste deel van de Nederlandse gemeenten geen archivaris
in dienst heeft en dat daarom voor deze gemeenten het nieuwe artikel geen