4
5
Aan de orde is dan de wijziging van enige artikelen uit het huishoudelijk
reglement. De voorzitter stelt voor ook deze herzieningen tot de volgende
vergadering aan te houden. Spreker wil hiervan uitzonderen de wijziging van
de artikelen 15 en 25 van het huishoudelijk reglement, als direct voort
vloeiend uit de artikelen 6 en 9 der statuten, die hij nu in behandeling wil
brengen. Na enige discussie, tijdens welke wordt vastgesteld dat deze wijzigin
gen niet eerder in werking zullen treden dan na verkregen Koninklijke goed
keuring van de gewijzigde statuten, gaat de vergadering hiermee akkoord. De
voorzitter brengt het bestuursvoorstel aangaande art. 15 van het huishoudelijk
reglement in stemming, dat geamendeerd als art. 6 der statuten, komt te
luiden als volgt: „Voor zover dit reglement niet anders bepaalt, worden be
sluiten met volstrekte meerderheid van geldige stemmen genomen. Stemmingen
over personen geschieden met niet ondertekende briefjes. Op voorstel van
een der leden kan de vergadering besluiten ook een stemming over zaken te
doen geschieden met niet ondertekende briefjes. Blanco stemmen zijn ongeldig".
De wijziging van art. 15 wordt met algemene stemmen aangenomen.
De voorzitter brengt in stemming het bestuursvoorstel aangaande art. 25
van het huishoudelijk reglement, luidende: „Wijzigingen in dit reglement kunnen
slechts worden aangebracht bij een met twee derde van de geldig uitgebrachte
stemmen genomen besluit van de ter vergadering aanwezige gewone leden,
uitgezonderd in art. 24 al. 1, waarvoor de daar aangegeven meerderheid
nodig is". Het voorstel wordt aangenomen met 54 stemmen voor en 9 stemmen
tegen, 0 blanco (wederom heeft een lid de vergadering verlaten), zodat de
wijziging van art. 25 van het huishoudelijk reglement is tot stand gekomen
met de door het reglement gevorderde meerderheid.
De vergadering gaat akkoord met het voorstel van de voorzitter de volgende
vergadering wederom in Utrecht te houden.
Van de rondvraag wordt gebruik gemaakt door de heer Aa. Spreker zou
toezending van de volledige tekst van de oude statuten en het reglement aan
alle leden voor willen stellen. De voorzitter antwoordt dat dit nogal kosten
mee zou brengen. Bovendien kan men de tekst van beide vinden in het N.A.B.
De heer Hart zou willen weten hoe het nu verder met de voorbereiding van
de algehele wijziging van statuten en reglement zal gaan. Worden aan de
commissie nog andere juristen toegevoegd? De voorzitter antwoordt dat de
werkwijze door hem al eerder is vastgesteld; de commissie uit het bestuur
die de herziening voorbereidt, zal dit doen aan de hand van het ontwerp
De Vey Mestdagh en in overleg met een notaris. De heren Van de Ven en Aa
geven uiting aan hun afkeer tegen de tussenkomst van een notaris. Op ver
zoek van de voorzitter zegt de heer De Vey Mestdagh toe zitting te willen
nemen in de herzieningscommissie, op voorwaarde dat ook de heer Van de
Ven hiertoe wordt uitgenodigd. Dr. Van de Ven, door de voorzitter gevraagd,
verklaart te accepteren. De heer Formsma vraagt een aansporing te mogen
richten tot de leden die zijn aangezocht om mede te werken aan de nieuwe
staat van het archiefwezen. De heer Van Campen vraagt tenslotte om in
't vervolg voor de jaarvergadering aan de leden een verslag over de financiële
toestand van de vereniging toe te zenden. De voorzitter zegt toe hieraan te
willen voldoen en sluit de vergadering om 5.10 uur.
TOESPRAAK VAN DE VOORZITTER
Geachte Collega's,
Tengevolge van een besluit van Uw vergadering van 19 september 1958,
waarbij bepaald werd dat het verenigingsjaar van onze Vereniging voortaan
zal aanvangen op 1 januari, zal dit overzicht ditmaal niet in de letterlijke zin
een „jaarverslag" zijn, maar zich uitstrekken over de periode van 1 september
1958 tot en met 31 december 1959.
Deze periode is voor het archiefwezen in Nederland uitzonderlijk belangrijk
geweest.
De Nieuwe Archiefwet.
Op 26 januari 1959 heeft de toenmalige Staatssecretaris van onderwijs,
kunsten en wetenschappen, mr. R. Höppener, zijn „Memorie van Antwoord"
betreffende het ontwerp van de nieuwe archiefwet bij de Tweede Kamer in
gediend; deze memorie was o.a. vergezeld van een „Gewijzigd ontwerp van
Wet"; zij zijn beide in het Nederlands Archievenblad (jrg. 1958-59 blz. 83-87)
gepubliceerd.
Tijdens de avondzitting van donderdag 15 oktober 1959 heeft de Tweede
Kamer het wetsontwerp „Nieuwe regeling van het archiefwezen" in behandeling
genomen en daaraan uitvoerige beschouwingen gewijd; op haar vergadering
van donderdag 22 oktober 1959 heeft de Kamer haar beraadslagingen over
het wetsontwerp voortgezet en beëindigd en het vervolgens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Reeds kort daarna is het wetsontwerp door de Eerste Kamer in behandeling
genomen. Op 14 november 1959 verscheen het voorlopig Verslag van de
commissie van rapporteurs. De definitieve afhandeling van het ontwerp mogen
wij dus naar alle waarschijnlijkheid binnenkort tegemoet zien.
Van de wijzigingen, door de Staatssecretaris in zijn hiervoor genoemde
nota voorgesteld, zijn er speciaal twee welke van bijzonder groot belang zijn
en waarvoor ik hier Uw aandacht meen te mogen vragen.
In het oorspronkelijke ontwerp van wet werd bepaald: „Deze wet verstaat
onder archiefbescheiden: a) bescheiden door de overheidsorganen ontvangen
of opgemaakt met de bestemming daaronder te blijven berusten".
Deze bepaling, uiteraard van het grootste belang, omdat hier voor de
eerste maal in de archiefwet zélf werd vastgelegd, wat onder „archiefbeschei
den der overheid" valt te verstaan, bevredigde velen onzer toch niet gehéél;
U zult zich herinneren hoe ons medelid, de heer van Hoboken, hierover een
uiteenzetting voor onze vergadering gehouden heeft: zijn, en onze bezwaren
tegen deze oorspronkelijke formulering was onder meer dit, dat niet uitdruk
kelijk werd gezegd door wie of wat de bestemming van een stuk om in een
zeker archief te berusten werd bepaald, zodat men daaruit de conclusie zou
kunnen trekken, dat deze bestemming vrij willekeurig zou kunnen plaats
vinden. Dit lag zeker niet in de bedoeling van de wetgever en daarom is dit
artikel gewijzigd en aangevuld; het luidt nu in de nieuwe wet als volgt:
„Art. 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
verstaan onder: a) b) archiefbescheiden: 1° bescheiden door de overheids
organen ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd daaronder te be
rusten".