47
BERICHTEN
46
van de eerste ontdekkers naast Hudson van de naar deze genoemde rivier
verschijnt bij Hart op grond van een passage in Nicolaes van Wassenaer's
„Historisch Verhael", een Hendrick Christiaensz. van Kleef, die hier op de
thuisreis van West-Indië langs moet zijn gevaren. Helaas wordt deze gebeur
tenis niet door van Wassenaer gedateerd. Al maakt S. P. 1 Honoré Naber in
zijn bekende uitgave van de Linschoten Vereniging „Henry Hudson s reize
onder Nederlandsche vlag" geen gebruik van Van Wassenaer, toch is het
jammer, dat dr. Hart dit belangrijke werk van Naber blijkbaar niet kent.
Enkele tegenstrijdigheden in de Prehistory, i.e. daar waar het de invloed van
Hudson betreft op de latere Nederlandse tochten en de kartografie van
Nieuw Nederland, hadden dan vermeden kunnen worden.
Vóór 1613 blijft het onderzoek hoofdzakelijk suppositie, want pas in dat
jaar beschikken wij over positieve gegevens, dank zij juist een aantal ge
tuigenverklaringen uit de Amsterdamse notarisakten. Scherp belicht worden
dan plotseling de conflicten tussen de schippers door verschillende koopmans-
groepen naar de Hudson gezonden. Dit brengt dr. Hart tot de belangrijke
conclusie, dat ook bij de vorming van de Nieuw Nederlandse Compagnie de
voornaamste drijfveer het tegengaan van de onderlinge concurrentie is geweest.
Gezien deze Amsterdamse oogst aan nieuwe gegevens, zouden wellicht ook
de notariële protocollen van Hoorn, die eveneens reeds sinds het eind van
de 16e eeuw zijn bewaard en mogelijk ook die van Monnikendam, materiaal
over deze vroege tochten naar Amerika kunnen bevatten. Cornelis Jacobsz.
May was immers uitgezeild voor een Hoornse combinatie en het volgens Van
Wassenaer op de kust bij de monding der Hudson verongelukte schip was
afkomstig van Monnikendam. Maar een dergelijk onderzoek belooft bij het
ontbreken van klappers wel tijdrovend te zijn.
De tweede helft van de Prehistory wordt ingenomen door een nuttige
bibliografie van de bij de eerste tochten naar de Hudson betrokken personen.
In deze aantekeningen treft vooral de grote veelzijdigheid van de Nederlandse
kooplieden en hun wijdvertakte relaties. Onder de reders naar de Hudson is
immers tevens een aantal groot-aandeelhouders van de V.O.C. als een Hans
Hunger, Wessel Schenk, de beide Witsen's (Jonas en Gerrit) etc. Men zou
voor de geschiedenis van het Amsterdamse koopmansbedrijf studies wensen
als Kellenbenz b.v. voor Hamburg heeft gepubliceerd. Welk een prachtige
basis hiervoor bezitten wij dan niet in dr. Elias' „Vroedschap van Amsterdam".
Tot slot een paar kleine opmerkingen. In het biografietje van Adriaen Block
(Courtsen) identificeert Hart deze met de Adriaen Block, die in 1601 naar
Oost Indië voer in de vloot van Jacob van Heemskerck. Is dit echter niet
eerder Adriaen Block Maertensz., de bekende V.O.C. dienaar (zie Nieuw
Biogr. Woordenboek III, K. 121; J. W. IJzerman, Cornelis Buysero in Ban
tam, p. 168). Wanneer Block Maertensz. in 1611 tot commandeur van een
vloot wordt benoemd, wijst deze benoeming op een lange ervaring in de
Indische wateren.
Verder lijkt het weinig plausibel, dat het schip De Witte Leeuw, waarmee
Hendrick Cornelisz Lonck naar Canada voer, hetzelfde zou zijn geweest als
het schip van die naam uit de vloot van Van Heemskerck (Hart, p. 14). Dit
schip was eigendom van de Eerste Verenigde Compagnie op Oost Indië te
Amsterdam en kwam in 1603 in Nederland terug. Niets wijst er op, dat dit
schip toen is verkocht. Ongetwijfeld is het overgegaan in het bezit van de
V.O.C. en heeft in 1605 Cornelis Matelieff gediend op zijn tocht naar Indië.
In de Prehistory wordt de indruk gewekt als zou een schipper met schip en
al in dienst van een andere rederij zijn overgegaan. Maar misschien is aan
dr. Hart de verkoopsakte van het schip bekend.
Ondertussen zal deze „Voorgeschiedenis" in de V.S., waar men zo n grote
belanqstelling voor dit onderwerp heeft, vele lezers vinden.
M. A. P. MEILINK-ROELOFSZ
W ij ontvingen:
De archieven van de Nederlandse Hervormde Kerk in korte overzichten,
deel I.
L. Genicot, Inventaire des archives de la commission d'assistance publique
de Namur an V-1870. Bruxelles 1959.
A. Bollengier, La filiation de la familie des Plancques-Hesdigneul de Béthune
fut-elle truquée au XVIIe siècle? Paris s.d.
Special lists number 15, List of photographs of irrigation projects of the
bureau of reclamation, comp. by E. B. Haas, A. H. Henry and Thomas
W. Ray. Washington 1959.
De volgende inventarissen van Nederlandse archie
ven zijn verschenen:
Mr. H. T. Obreen, Dokkum Inventaris der Archieven. Dokkum 1959.
J. H. Streefland, Het archief van de polder Langeweide. 1959.
J. de Oleen, Inventaris van het archief van regenten van het R. C. Maag
denhuis te Amsterdam vanaf 1570. 1959.
ALGEMEEN
Rijksbegroting voor 1960. Voor de afd. Archiefwezen en geschiedenis is
uitgetrokken f 1.551.450 (v.j. f 1.452.950), waarvan f 1.268.000 (v.j. f 1.173.300)
voor de archieven, f 117.450 (v.j. f 115.850) voor de Rijkscommissie voor
Vad. Gesch. en f 166.000 (v.j. f 155.800) voor subsidies, waarbij f 76.000
(v.j. f 66.200) voor het Centraal Bureau voor Genealogie, f 500 (v.j. f 400)
voor de Vereniging van Archivarissen en f 10.000 (v.j. f 10.000) voor het
Ned. Economisch Historisch Archief.
Voorgesteld wordt de personeelsbezetting van het Algemeen Rijksarchief
uit te breiden met een chartermeester en twee krachten voor de interne dienst.
Ook bij enkele rijksarchieven in de provincie staat een kleine personeelsuit
breiding op het programma. Voor het Algemeen rijksarchief staat tevens op
de begroting de aanschaffing van een camera, waarmee grote kaarten en
grootformaatstukken in één keer kunnen worden gefotografeerd.
De verhoging voor het Centraal Bureau houdt verband met het feit, dat
het wetenschappelijk werk van de ikonografische afdeling niet langer door
onbezoldigde krachten kan geschieden.
De Conseil International des Archives heeft het voornemen een Gids uit
te geven van de bronnen voor de geschiedenis van Latijns Amerika, met in
begrip van voormalige Latijns-koloniale gebieden als Californië, Jamaica,