37 VERZOEK KRONIEK 36 woordenindex, waarnaast nog een index van eigennamen en een index voor verwijzingen in gebruik zijn. Daar alle hoofd- en secundaire trefwoorden een nummer dragen, geschiedt de numerieke aanduiding van het afzonderlijke dossier door een combinatie van de trefwoordengetallen met het rangnummer in de serie. Men ziet hieruit, dat een meervoudig nummersysteem om dossiers aan te duiden niet per se een decimaal systeem behoeft te zijn. Waar men zich naar mijn mening ook voor zou kunnen hoeden, is een te ver doorgevoerde detaillering van de onderwerpen, die de overzichtelijkheid van een archiefindeling schaadt. Hoezeer de atoomsplitsing op het terrein van de techniek tot uitzonderlijke resultaten leidt, geloof ik, dat ten aanzien van de ordening van archiefstukken juist naar het omgekeerde moet worden ge streefd. Een van de grondbeginselen van het ordenen van archieven, zoals het de archivarissen wordt geleerd, is, voor zover dat mogelijk is, archief stukken onder een algemene noemer samen te brengen. Ik geloof, dat het met het samenstellen van een registratuurplan niet anders ligt. „In der Be- schrankung zeigt sich der Meister" is een oud adagium, dat nog steeds niets van zijn actualiteit heeft verloren. Geen eindeloze onderverdelingen, maar streven naar beperking van de onderwerpen en bovendien een registratuurplan, dat berust op een beschrijving en ontleding van de taak van de administratie, waarvoor het is bestemd. Wat het laatste betreft, kan ik wijzen op een recente uitspraak van prof. dr. E. W. Beth, volgens welke aan iedere weten schappelijk verantwoorde classificatie een descriptieve fase voorafgaat, waarin men nog niet aan een classificatie toekomt. Deze fase vertegenwoordigt een vooruitgang ten opzichte van een stadium, dat classificeert, maar daarbij niet uitgaat van rationele overwegingen. ,,De overgang van de zuivere descriptie naar de classificatie is dan een tweede stap vooruit, omdat nu geclassificeerd wordt op grond van rationele overwegingen"3). De historische wetenschappen houden, zoals prof. Beth opmerkt, vast aan een beschrijvende werkwijze. Dit is een van de redenen, waarom de archivarissen van mening zijn, dat dit element in het registratuurplan tot uitdrukking dient te komen. Men begrijpe mij goed: de archivarissen pretenderen niet de wijsheid in pacht te hebben, maar omgekeerd verwachten zij van de registratoren, dat ze geen slaafse volgelingen zijn van bepaalde systemen. Wanneer het besef, dat registratoren en archivarissen gelijksoortige belangen hebben, voldoende doordringt, is er kans op het gebied van de moderne archieven iets groots te verrichten. Een eerste vereiste daartoe is echter, dat men zich los kan maken van vooroordelen en dat men de problemen, die eraan zijn verbonden, zonder vooringenomenheid in goede verstandhouding tegemoet wil treden. De inspectie van alle lopende overheidsarchieven, die bij de invoering van de nieuwe Archiefwet in werking zal komen, opent een welkome mogelijkheid van nauwer contact tussen archivarissen en registratoren. Wanneer die inspectie met be leid wordt uitgevoerd, ligt daar een prachtige kans om elkaar te vinden. Het zou immers weinig zin hebben de moderne archieven door deskundigen van het oud-archief te laten inspecteren, als het belang van de geschiedvorsing hierbij geheel buiten beschouwing moest blijven. H. HARDENBERG H H. O. Meisner, Urkunden- und Aktenlehre der Neuzeit (Leipzig, 1950), blz. 84. 2j Zie: Operation of the registry (Commonwealth Public Service Board Training Handbook No. 3, 19592), blz. 4-5. 3) E. W. Beth, Wetenschap en classificatie (N.I.D.E.R.-Publikatie 2e serie no. 25, „1959.04"), blz. 5. De studiekring voor de geschiedenis van de landbouw heeft een commissie in het leven geroepen, die de opdracht heeft een rapport samen te stellen, dat uiteindelijk ten doel heeft de uitgave van een wetenschappelijk verantwoorde geschiedenis van de Nederlandse landmaten mogelijk te maken. Deze ,,Land- maten-commissie"waarin zitting hebben onze leden mr. S. J. Fockema Andreae, als voorzitter, prof. dr. B. H. Slicher van Bath en ondergetekende als secre taris, doet langs deze weg een beroep op alle Nederlandse archivarissen en verzoekt hen te willen nagaan, of in de archieven, waar zij werkzaam zijn, materiaal voorhanden is, dat van belang kan zijn voor de geschiedenis van de landmaten. Hoewel elk gegeven, onverschillig uit welke periode en hoe klein ook, welkom is, meent de landmaten-commissie in eerste instantie de aandacht te moeten vragen voor materiaal, stammend uit het laatst van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, de overgangsperiode dus vóór de definitieve invoering van het metrieke stelsel in 1820. Vakgenoten, die over deze materie handelende archivalia kennen, zullen de landmaten-commissie zeer aan zicht verplichten door opgaven te verstrekken aan de secretaris van de commissie (Bleijenburg 7, 's-Gravenhage) A. VAN DER POEST CLEMENT BUITENLANDSE ARCHIVISTISCHE LITERATUUR I. Band 55 (1959) van de Archivalische Zeitschri[t opent met een artikel van Johannes Papritz, Archive in Altmesopotamien. Theorie und Tatsachen, (p. 11-50), een poging op het voetspoor van de Deen Mogens Weitemeyer betere onderscheidingen en helderder begrippen in de plaats te stellen van de verwarde en verwarrende terminologie van de Assyriologen. Na lezing van dit rijke en helder geschreven artikel zal het duidelijker geworden zijn, wat van de tot heden gevonden kleitabletten (het aantal schat Papritz op rond 400.000) als archief en wat als bibliotheek kan worden beschouwd. Het woord „bibliotheek zal men wel in de ruime zin moeten nemen, maar men zal ook begrijpen waarom in de vroegere publikaties over opgravingen zoveel verwarring heerste over de vraag, hoe men de gevonden verzamelingen moest bestempelen. Peter Acht, Probleme der Mainzer Urkundenforschung. Uberlieferung und Falschung im Kloster St. Alban vor Mainz, (p. 51-116). Aan de oorkonden- schat van dit vroeg-karolingische klooster is een rijke problematiek verbonden. Peter Acht is op het gebied van de Rijnlandse oorkonden geen nieuweling en wij mogen van hem binnenkort nog verdere publikaties verwachten. De resul taten van het bovengeciteerde artikel zijn hoogst interessant, maar, zoals doorgaans bij dergelijk detailonderzoek het geval is, niet in een paar formules vast te leggen. Alleen wil ik wijzen op het bekende, maar steeds interes sante verschijnsel van de moderne vervalsing, waarmee men bij de Rijnlandse oorkonden zo vaak wordt geconfronteerd3 1) Beide eerste alinea's zijn van de hand van dr. H. P. H. Camps.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 22