32 33 dan aan de afzonderlijke feiten, vermeld in dossiers, die op allerlei verschillende onderwerpen gezocht moeten worden. Wanneer hij met afzonderlijke feiten te maken heeft, loopt hij de kans niet compleet te zijn en enkele daarvan over het hoofd te zien, of wel ze te zien tegen een verkeerde achtergrond. Ook moet hij altijd met het gehele archief en meestal met meerdere archieven tegelijk werken, omdat hij heeft te maken met een zeer genuanceerde vraag stelling. De registrator daarentegen werkt alleen, althans in hoofdzaak, ten behoeve van actuele kwesties met een betrekkelijk beperkt materiaal. Ook is de waardering van dit materiaal bij de archivaris en de registrator totaal verschillend. Er zijn stukken, waaraan de registrator zorg en aandacht besteedt en die achteraf voor de archivaris geen waarde meer hebben. Om een voor beeld te noemen: circulaires zal de archivaris uitsluitend zoeken bij de in stelling, waarvan ze zijn uitgegaan, omdat alleen in het archief van de bewuste instelling de achtergrond van die circulaires is te vinden en niet in de archieven van andere departementen, die ze toevallig ook hebben ontvangen. Het om gekeerde kan men waarnemen bij de notulen. Het doorlopend karakter daarvan stelt de archivaris juist bijzonder op prijs, terwijl bij de registrator het af zonderlijk geval zo zeer prevaleert, dat hij altijd eerst naar een dossier zal grijpen. Vandaar ook de gewoonte om de dossiers met verknipte notulen te completeren ten einde het zoeken in het authentieke exemplaar van de notulen overbodig te maken. De registrator, die de dossiers heeft gevormd, heeft over het actuele archief wel een overzicht, zeker als hij een dossierinventaris en bij elk dossier een rotulus bijhoudt. Daarentegen is de archivaris voor de controle op de volledigheid van het archief veel meer aangewezen op de agenda dan zij, die dit hulpmiddel overbodig achten, wel beseffen. Zo komt men vanzelf tot de erkenning van het feit, dat een goede in richting van een modern archief niet is te verwezenlijken zonder een drietal werkzaamheden, te weten agenderen, indiceren en ordenen. Al mag men het over deze drie punten in principe eens zijn, bij de uitvoering van die werk zaamheden komen de verschillen in opvatting tussen de archivarissen en registratoren toch weer om de hoek kijken. Het is daarom wellicht niet on dienstig eens na te gaan, hoe deze grondpijlers van de registratuur zich sinds het begin van de negentiende eeuw in Nederland hebben ontwikkeld. Het agenderen van stukken is een bezigheid, die eerst in de Franse tijd op Neder landse bodem vaste voet heeft gekregen. Tot de ingrijpende hervormingen op maatschappelijk gebied, door de Franse revolutie tot stand gebracht, behoorde ondermeer een geheel nieuwe aanpak van de administratieve organisatie en de vervanging van de oude kanselarijgewoonten door een andere wijze van registreren van stukken. Terwijl men deze vroeger in hun geheel afschreef, maakte de ontzettende toevloed van stukken het nodig naar een eenvoudiger registratiemiddel om te zien. Dit middel was de indicateur général of alge mene agenda, waarin alle ingekomen stukken door middel van afzender en onderwerp werden ingeboekt onder een volgnummer, en waarin tevens werd aangegeven, wanneer zij beantwoord waren en waar zij werden bewaard. Het middel was overigens niet nieuw. Het gebruik van een agenda van inge komen stukken was reeds in 1449 in zwang bij de kanselarij van de rijksstad Neurenberg1 De indicateur général vinden we overgenomen in het bekende Koninklijk besluit van 4 september 1823 nr. 7 tot regeling van de inrichting van de bureaux bij de verschillende departementen van algemeen bestuur. Artikel 4 van dit besluit schreef aan de secretarissen-generaal voor alle ingekomen stukken op één agenda voor het gehele departement te brengen, „welke agenda, op gewoon schrijfpapier, ter halver blad geschreven wordt voorzien van een algemeen doorlopend dag-nummer, hetwelk op de ingekomen stukken naast het exhibitum geplaatst worde, en mede op de expeditiën der resolutiën, dispositiën, rapporten, missives enz. voorkomt". Het agenderen had een dubbel doel: in de eerste plaats was het bedoeld om aan ieder afzonderlijk stuk een makkelijk in het oog springend herkenningsteken te verschaffen, met behulp waarvan men het terug kon vinden. Anderzijds was het een controle middel op de aanwezigheid van alle stukken, die er behoorden te zijn. Deze dubbele functie heeft de agenda bij de overheidsadministratie en ook bij particuliere administraties de gehele negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw door behouden, al bracht de praktijk mee, dat men van dagnummering geleidelijk op jaarnummering en zelfs op onbeperkt doorlopende nummering zou overgaan. Ook kwam het voor, dat naast de algemene agenda deelagenda's, bestemd voor de inschrijving van stukken in behandeling bij afzonderlijke eenheden van de administratie, werden bijgehouden, iets, wat in de Franse tijd ook al gebeurde. Soms was het zo, dat een gedeelte van de inkomende en uitgaande post buiten de algemene agenda werd gehouden en geregistreerd in een voor een bepaald onderwerp of bepaalde soort stukken aangelegde deelagenda. Als opsporingsmiddel van een bepaald stuk, waarvan men alleen de naam van de afzender of bij benadering de datum kent, heeft de agenda tot de huidige dag toe zijn waarde behouden. Wel heeft de moderne administratieve techniek, met name het fichedoorschrijfsysteem, dat nu de agenda vervangt, er voor de administratie gedeeltelijk een andere betekenis aan gegeven. Het besluit Post- en Archiefzaken Rijksadministratie 1950, dat het Koninklijk besluit van 1823 heeft vervangen, schrijft niettemin in artikel 14 nog altijd het agenderen van alle inkomende en uitgaande stukken voor. Op de betekenis van het agenderen voor de interne voortgangs- en afdoenings controle behoef ik hier niet in te gaan, omdat dit fasen zijn in de behandeling van stukken, die aan de eigenlijke vorming van het archief voorafgaan. Ik stap dan ook liever over naar het met het agenderen nauw verwante indiceren. Reeds vóór de komst van de Fransen had het indiceren van de inhoud van archiefstukken hier te lande een zodanige trap van ontwikkeling bereikt, dat het meergenoemde besluit van 1823, hetwelk ondermeer het opmaken van een algemene index voorschreef, voor de vorm van die index naar de voorheen bij de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden gebrui kelijke kon verwijzen. Dat wil zeggen een rubriekenindex met bijbehorende alfabetische naamlijst of klapper van persoonsnamen en trefwoorden. Tekenend voor het belang, dat men bij het begin van de negentiende eeuw aan het toegankelijk maken van de stukken door het vervaardigen van een index hechtte, is het feit, dat men dit werk bij voorkeur aan juristen toevertrouwde. Hoewel moet worden erkend, dat de overheidsbemoeienis in die dagen nog niet die beangstigende vlucht had genomen, waaraan wij op dit ogenblik gewend zijn geraakt, was toch het algemene streven van de indexmakers er op gericht de in de stukken behandelde onderwerpen onder een beperkt aantal rubrieken samen te vatten. Het spreekt vanzelf, dat dit de overzichtelijkheid ten goede kwam en dat het er in feite weinig toe deed, hoe die rubrieken onderling gegroepeerd werden. Tijdens de Republiek gebruikte men daarvoor een alfabetische indeling, waaraan in de loop van de negentiende eeuw echter

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 20