30 houdt, betekent zulks, dat de archivaris het ordeningswerk van de administratie ter wille van de toegankelijkheid geheel of gedeeltelijk zal moeten overdoen, zodra de archieven aan hem worden overgedragen. Het is ter vermijding van dit dubbele werk, dus zuiver om praktische redenen dat men o.a. in de Ver enigde Staten, Australië en Zweden heeft ingezien, hoe nuttig het is de in richting van de archieven bij hun ontstaan niet louter en alleen aan de administratie over te laten, maar deze in gemeenschappelijk overleg met de archivarissen op te zetten. Een eerste vereiste hiertoe is, dat de bereidheid aanwezig is om hierover met elkaar van gedachten te wisselen. Aan een zodanige bereidheid heeft het in Nederland tot nu toe ontbroken. Uit recente uitlatingen mag men zelfs betwijfelen, of die bereidheid in voldoende mate voorhanden is om tot vruchtbare resultaten te komen. Het belang van de moderne overheidsarchieven eist nochtans met onverminderde kracht, dat de tegenzin op dit punt wordt doorbroken, willen we straks niet met archieven komen te zitten, waarin, zolang ze niet zijn herordend, de doorsnee onderzoeker geen weg meer kan vinden. Dit gevaar is geenszins denkbeeldig, omdat ten aanzien van de behoeften van de historiebeoefening in de toekomst ernstige misverstanden blijken te bestaan. Zo schijnt in de kringen van de deskundigen op het gebied van de overheidsdocumentatie de mening te hebben postgevat, dat de historicus zich zou kunnen vergenoegen met een analyse van de overheidsbemoeiingen in de vorm, waarin deze thans door de administratie wordt opgediend. Men vergeet hierbij, dat de administratie niet helderziend is. Hoe kan zij bij het indelen van een archief volgens onderwerpen rekening houden met de richting, waarin de belangstelling van een toekomstige geschiedvorsing zich zal ont wikkelen? Bovendien zal iedere historicus, die zich niet tevreden stelt met de mening van anderen, maar voor een onderzoek op de bronnen zelf wenst terug te gaan, op het bronnenmateriaal zijn eigen selectie van de feiten toe passen en trachten daarin op grond van eigen inzicht de samenhang te ont dekken. Hij heeft geen behoefte aan een gepreformeerde samenhang, waarin de bestuurder het doet voorkomen, of alles, wat geschiedt, vanuit een bepaald gezichtspunt gebeurt. De ervaring heeft hem geleerd, dat bijna iedere zaak verschillende aspecten heeft, die hij bij de vorming van zijn oordeel tegen elkaar zal moeten afwegen. In de onopzettelijkheid van het verband, waarin de gegevens in de archieven worden aangetroffen, ligt de beste waarborg voor een objectieve beoordeling van die gegevens. Men verliest dan ook te veel uit het oog, dat het vormen van kleine groepen stukken en hun rang schikking volgens een ingewikkeld stelsel van onderwerpen altijd vanuit een bepaald subjectief gezichtspunt geschieden. Het is juist die versnippering van een ardhief, die voor de historicus het onderzoek bemoeilijkt. Hem zal voort durend de twijfel bekruipen, of hij het goede dossier in handen heeft gekregen en of hij wel alles heeft gezien, aangezien uit het registratuurplan en de dossierinventaris alleen niet valt op te maken, of zich in andere dossiers nog voor zijn onderzoek van belang zijnde stukken bevinden. Men kan daarom moeilijk volhouden, dat de hedendaagse neiging tot specialisatie in de ge schiedschrijving met de gedetailleerde indeling van de moderne archieven bijzonder gebaat zou zijn. Het is duidelijk, dat er iets moet gebeuren om te verhinderen, dat de toegankelijkheid voor de historicus in het gedrang komt. De eerste stap daartoe lijkt mij het aangeven van de punten, waarop de opvattingen van 31 de verzorgers van de moderne archieven met de inzichten van de archivarissen in botsing zijn. De volgende stap moet dan zijn een modus te vinden om die botsingen uit de wereld te helpen, of zo dit niet mogelijk mocht zijn, een verklaring te vinden voor het uitblijven van een nieuwe ontwikkeling. Het nageslacht heeft er in ieder geval recht op te weten, op welke wijze het Nederlandse archiefwezen, waartoe de zorg voor de lopende archieven, toen het op het eind van de vorige eeuw aan de spits stond, niet werd gerekend en zelfs door velen ook nu nog niet, in een slop is geraakt en waarom het de kracht mist om zich uit dat slop te verheffen. Voorlopig nog in de hoop verkerend, dat het zo ver niet zal behoeven te komen, wil ik een begin maken met het bespreken van de punten, waarover de meningen van de registratoren en archivarissen het meest uiteenlopen. Dit meningsverschil komt al dadelijk tot uitdrukking bij de beantwoording van de vraag, waarvoor een archief eigenlijk dient. Voor de registrator is het archief volgens de gangbare opvatting een bron van informatie voor de administratie, waarbij hij in dienst is, of om in zijn eigen taal te spreken een documentatiebron, op één lijn te stellen met een bibliotheek of zelfs met corporele documenten. De archivaris daarentegen ziet in het archief de neerslag van bestuurshandelingen, wat iets geheel anders is. Ook hij zal moeten erkennen, dat archiefbescheiden informatie bevatten, maar hun opneming in het archief ziet hij als een gevolg van het feit, dat de informatie, die ze bevatten, is bestemd te dienen als bewijs voor 'handelingen die door de administratie worden verricht binnen de haar opge dragen taak. Die taak is begrensd en niet universeel. Dientengevolge zijn de onderwerpen, waarmee de administratie zich bezighoudt, ook begrensd. Om het anders uit te drukken: de taakbepaling van iedere administratie is min of meer individueel. Er zijn administraties, die uniek zijn, b.v. het Kabinet der Koningin, ook zijn er administraties, waarvan er tientallen voorkomen, zoals de belastingkantoren, de rechtbanken enz., maar die elk afzonderlijk toch een bepaald karakter dragen. Dit bijzondere karakter openbaart zich ook in de archieven, die deze administraties vormen. Ook deze zijn min of meer indi vidueel. Dit laatste geldt in het bijzonder voor de departementen van algemeen bestuur, welke ieder een afzonderlijke overheidstaak hebben te vervullen, waardoor zij geen gelijke naast zich hebben in tegenstelling met de over het gehele land verspreide rijksdiensten, die aan die departementen onder geschikt zijn en die, voor zover zij tot dezelfde categorie behoren, geheel gelijk en gelijkvormig zijn, al kunnen er op detailpunten nog weer gewestelijke verschillen zijn aan te wijzen. Het is van deze werkelijkheid, dat de archivaris voor het inrichten van de archieven van die diverse administraties wenst uit te gaan. De archivaris staat dus een positivistische werkwijze voor, terwijl de heer sende richting onder de registratoren het zoekt in een aan de werkelijkheid vreemde, speculatieve werkwijze door het nastreven van voor alle archieven geldende universele oplossingen. Hier komt een van de voornaamste prin cipiële tegenstellingen voor de dag omtrent de benadering van moderne archief problemen door de archivaris en de registrator. De verklaring hiervoor is niet ver te zoeken. De archivaris moet, wanneer hij in een archief, dat de administratie aan hem heeft overgedragen, onderzoekingen verricht, altijd achteraf een zaak reconstrueren. Om dit goed te kunnen doen, heeft hij meer aan een doorlopend verhaal in het verband, waarin de feiten zijn voorgevallen,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 19