20
Formsma, die als zodanig in september 1958 de heer Unger is opgevolgd.
De heer dr. W. S. Unger danken wij nogmaals bij dit overzicht voor de
zeer verdienstelijke arbeid die hij gedurende 13 jaar lang als redacteur van
het Archievenblad ten dienste van onze Vereniging heeft verricht.
Ook ditmaal zijn weer verschillende onder U in de loop van dit verslagjaar
in enigerlei functie bij het Nederlands archiefwezen benoemd en lid van onze
Vereniging geworden. Ik heet hen van harte welkom in ons midden.
Vrij veel anderen zijn tot hogere functies bevorderd, voor hen onze welge
meende gelukwensen.
Een bijzondere gelukwens richten wij tot de heer L. Pirenne, gemeente
archivaris van Den Bosch die op 13 november 1959 aan de universiteit te
Nijmegen promoveerde tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op proefschrift:
,,'s-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht
Onze collega H. Brouwer, hoofdarchivist-A aan het algemeen Rijksarchief,
werd benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.
Mr. J. J. Beijerman, herdacht op 10 oktober 1.1. zijn zilveren ambtsjubileum
als gemeentearchivaris van Dordrecht.
Ook hen wensen wij van harte geluk.
Overleden zijn in de verslagperiode dr. J. W. Verburgt, oud-archivaris
van Leiden, H. Bonder, oud-hoofdcommies aan het Algemeen Rijksarchief te
's-Gravenhage, A. E. d'Ailly, van 1931 tot 1945 adjunct-commies aan het
gemeentearchief van Amsterdam en jhr. H. H. Röell, van 1913-15 archivaris
van de gemeente Haarlem.
In de loop van de verslagperiode zijn vijf nieuwe leden tot onze vereniging
toegetreden, één lid heeft ontslag genomen; onze vereniging telde op 1 januari
1960: 216 leden.
Ik sluit met de wens, dat onze Vereniging, wanneer ik Deo volente in
januari 1961 voor de laatste maal als voorzitter voor U verslag zal mogen
uitbrengen, op een vruchtbaar jaar 1960 zal kunnen terugzien.
Bijlage I.
VERENIGING VAN ARCHIVARISSEN
IN NEDERLAND.
Aan de Leden van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
Hoogedelgestrenge Dames en Heren,
Het bestuur van de Vereniging van Archivarissen in Nederland veroorlooft zich bij
dezen in verband met het aanhangige ontwerp-Archiefwet 1959 het volgende onder
Uw aandacht te brengen.
Bij de openbare beraadslaging over dit onderwerp is door Uw medelid Mr. Th. A.
Versteeg een amendement voorgesteld met de strekking het tweede lid van artikel 25
te doen vervallen.
Het bestuur zou het ten zeerste betreuren, indien dit amendement zou worden aan
genomen en dientengevolge de gemeente-archivaris niet zou worden belast met het
toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voor
21
zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats. De
tegen dit toezicht aangevoerde bezwaren zijn niet steekhoudend. Met name acht het
bestuur het volstrekt onjuist te stellen, dat dit toezicht met de positie van de gemeente
secretaris onverenigbaar zou zijn. Het wetsontwerp voorziet immers bij artikel 19 ook
in een toezicht door de algemene rijksarchivaris op de zorg voor de archiefbescheiden
van de rijksorganen, welke zorg bij de artikelen 16 en 17 is opgedragen aan de Eerste
en Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat, de direc
teur van het Kabinet des Konings en de ministers, hoofden van departementen van
algemeen bestuur; het voorziet al mede bij artikel 22 in een toezicht door de provinciale
inspecteur op de bij artikel 21 aan Gedeputeerde Staten opgedragen archiefzorg; zou
dan voor een gemeentesecretaris niet kunnen gelden, hetgeen mutatis mutandis wel
kan gelden voor de hoogste rijks- en provinciale organen? Dat dit ongerijmd zou zijn,
heeft de Staatssecretaris voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen reeds tijdens de
openbare beraadslaging op 15 dezer zeer terecht aangevoerd.
Overigens dient in het oog te worden gehouden, dat volgens artikel 25 lid 2 niet
alleen de gemeentesecretaris, maar ook de hoofden van de zelfstandige takken van
gemeentedienst onder het toezicht van de gemeente-archivaris zullen vallen. Dat dit
toezicht zal worden uitgeoefend onder de bevelen van burgemeester en wethouders
schept bovendien alle waarborgen, dat de goede ambtelijke verhoudingen niet zullen
worden geschaad.
Voorts zal de aanvaarding van het amendement de gemeentelijke organen allerminst
van archieftoezicht bevrijden, maar slechts ertoe leiden, dat het provinciaal archief-
toezicht op de gemeentebesturen wordt versterkt en uitgebreid, waartoe het wetsontwerp
de mogelijkheid opent. Daarentegen biedt het bij artikel 25 lid 2 omschreven interne
toezicht van de gemeente-archivaris aan burgemeester en wethouders het belangrijke
voordeel, dat eventuele tekortkomingen in het archiefbeheer kunnen worden hersteld,
zonder dat het provinciaal archieftoezicht zich hierin behoeft te mengen.
De vrees, dat het toezicht van de gemeente-archivaris zich ook zal gaan uitstrekken
over de keuze van een bepaald stelsel van archiefordening en zelfs over de inrichting
van de administratie, is ongegrond: uit de memorie van toelichting (blz. 2 al. 3 en
blz. 3 al. 2) blijkt duidelijk, dat het wetsontwerp een dergelijke inmenging van het
archieftoezicht niet beoogt, terwijl in de memorie van antwoord hierover nog wordt
opgemerkt, dat dit toezicht van de gemeente-archivaris uiteraard geen verdergaande
bevoegdheden impliceert dan die, waarvan in de memorie van toelichting is ge
sproken (blz. 5 al. 2).
Onjuist is tenslotte nog het tegen artikel 25 lid 2 aangevoerde argument, dat het
Registratuurbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten door zijn voor
lichting en bijstand op dit gebied het toezicht van de gemeente-archivaris overbodig
zou maken. Immers dit bureau draagt een particulier karakter, bezit geen ambtelijke
status en het staat de gemeentebesturen geheel vrij zich al of niet bij dit bureau aan
te sluiten. Dat het bestaan van dit bureau dan ook geen waarborg voor voldoende
archiefzorg biedt, blijkt uit het feit, dat zijn bijkans veertigjarige bemoeienis met de
gemeentelijke archiefzorg de bij de behandeling van het ontwerp gesignaleerde ge
vallen van ernstige verwaarlozing niet heeft kunnen voorkomen.
Om bovenstaande redenen zal het van helder inzicht en wijs beleid getuigen, indien
U het amendement-Versteeg met zo groot mogelijke meerderheid van stemmen verwerpt.
Met verschuldigde hoogachting,
Het bestuur voornoemd,
Dr. G. W. A. Panhuysen, voorzitter,
Dr. W. J. van Hoboken, vice-voorzitter,
J. Don, secretaris.
Maastricht
Amsterdam 17 oktober 1959.
Kampen