250
geven, zoals die toegepast is in het Belgische werk „Actes des Etats Géné-
raux des anciens Pays Bas", waarvan het eerste deel over 1427-1477 in 1948
verscheen. Met dit werk is reeds in 1860 door Gachard een begin gemaakt;
hij deed een beroep op alle archivarissen en zond hun een model ter invul
ling toe.
De belangrijke staatsstukken, die door het werk van de Landschapsbijeen
komsten tot stand kwamen, zouden daarbij vermeld kunnen worden. Zij zijn
vaak in de stedelijke archieven te vinden: Nijmegen blijkt bijvoorbeeld aan
gewezen te zijn als bewaarder van het voor de Landschap bestemde exemplaar
van het tractaat van Venlo, dat 12 september 1543 tussen Karei V, Willem
van Kleef en de vertegenwoordigers van bannerheren, ridderschappen en
steden van Gelre en Zutphen gesloten werd.
Niet alleen voor de landsheerlijke periode, maar ook voor de tijd van
de Republiek zou het van belang zijn, indien de gegevens over de Staten
vergaderingen verzameld werden, want ook de bronnen uit deze tijd zijn op
een eigenaardige wijze verspreid. Zoals bekend is, bestond er in Gelderland
niet één landelijk Staten-lichaam. Er waren vier Staten-lichamen, nl. van de
vier Kwartieren; tijdens de opstand tegen Spanje raakte het Kwartier van
Roermond afgescheiden. De afgevaardigden van deze Kwartiersstaten kwamen
bijeen in de Landdag, die ten tijde van de Republiek (ook vrij geregeld al in
de 16e eeuw) telken jare wisselend gewoonlijk in een der hoofdsteden ge
houden werd. De belangrijke zaken werden echter door de Kwartiersstaten
overgenomen en door hen behandeld, voor zover de lopende zaken niet aan
Hof of Rekenkamer ter afdoening overgelaten werden. Niet de Landdag,
maar de Kwartiersstaten vormden archieven, en deze werden vóór de in
stelling van de Kwartierlijke colleges van Gedeputeerden (in het laatst van
de 16e eeuw) bewaard in de archieven van de hoofdsteden, en na die tijd
grotendeels in de Gedeputeerdenkamers, die in de hoofdsteden bij het raad
huis ingericht werden. Het door het Kwartier bezoldigde Kwartierssecretariaat
placht, in de Kwartieren van Zutphen en Veluwe tot 1795 en in dat van
Nijmegen tot 1756, vervuld te worden door de eerste raadssecretaris van de
hoofdstad van het Kwartier, die de niet ter Gedeputeerdenkamer geplaatste
stukken en minuten zelf bewaarde of seponeerde ten behoeve van het
Kwartier. De stukken op de Gedeputeerdenkamers werden beheerd door de
secretaris der kamer, die gewoonlijk tevens secretaris van de Ridderschap
van het Kwartier was.
Doordat in later tijd, na de opheffing van de Kwartierlijke regeringen
(1805), de stukken ten dele in het stadsarchief terecht waren gekomen, had
de mening post gevat, dat de Kwartiersarchivalia behoudens enige uitzonde
ringen in de archieven van de hoofdsteden thuisbehoorden, en dat er alleen
zelfstandige archieven van de Gedeputeerdencolleges bestonden. Door de on
derzoekingen van dr. A. Johanna Maris is vastgesteld, dat er wel degelijk
zelfstandige Statenarchieven gevormd zijn, d.w.z. van de Staten van de
Kwartieren en hun Gedeputeerden tezamen. Het Kwartier beschikte immers,
behalve over het Kwartierssecretariaat, over een eigen secretarie met vast
personeel ter Gedeputeerdenkamer. In het nieuwste gedrukte overzicht van
de Rijksarchieven zijn deze Kwartiersarchieven dan ook vermeld. Intussen
berusten nog vele Kwartiersarchivalia in de stadsarchiefdepots van de hoofd
steden. Voor het oud-stadsarchief van Nijmegen, waarvan de inventarisatie
251
thans de voltooiing nadert, kon een betere scheiding tot stand gebracht
worden.
Naast het materiaal, dat in de stadsarchieven (ook in die van de kleine
steden) berust, vindt men in het archief van het Hof, dat tot 1795 behalve
rechterlijke ook politieke bevoegdheid bezat, briefwisseling omtrent Land
schapszaken; soms deponeerden de Staten belangrijke stukken bij het Hof,
soms ook bij de Rekenkamer. Tenslotte bevatten de huis- en familiearchieven
ook uit deze periode zeer belangrijke archivalia met betrekking tot het werk
van de Staten. Zo kwam de instructie voor Gedeputeerden van het Kwartier
van Nijmegen van 1605, die voordien niet bekend was, te voorschijn uit het
huisarchief van Waardenburg en Neerijnen. Nu de zaken zo gesteld zijn,
zou het voor de gewestelijke geschiedbeoefening een taak kunnen zijn de
vindplaatsen van de archivalia betreffende het werk van de Staten uit alle
daarvoor in aanmerking komende archieven te verzamelen.
Een tweede punt, dat een nader onderzoek verdient, en waarover ik zelf
een en ander hoop te publiceren, is de verhouding van de Gelderse landsheren
tot het Rijk, en de aanspraken op het hertogdom van de verschillende elkander
bestrijdende machten in de 15e en het begin van de 16e eeuw.
De belangrijkste stukken hiervoor zijn in 1949 uit München teruggekomen.
Maar de oorkonden over de aanspraken van de hertogen van Gulik-Berg,
de rivalen van hertog Arnold sedert 1423, berusten in het Staatsarchiv te
Düsseldorf en ten dele zijn ze in 1473 afgegeven aan Karei de Stoute, toen
deze, na zijn verovering van Gelre, van de hertog van Gulik-Berg diens
aanspraken op Gelre afkocht. De charters werden opgeborgen in de Bra
bantse archiefbewaarplaats te Vilvoorde, maar thans zijn ze niet meer in
het archief te Brussel te vinden, want de Oostenrijkse regering heeft ze in
1794 meegenomen naar Wenen. De charters van de beleningen met Gelre,
die de Bourgondische en Habsburgse tegenstanders van hertog Karei van
het Rijk verwierven, bevinden zich in het Haus-, Hof- und Staatsarchiv te
Wenen, benevens vele andere belangrijke documenten uit de tijd van het Gel
derse verzet tegen de Habsburgse overheersing. Voor het onderzoek van
deze verwikkelingen met buitenlandse machten zijn de archieven van de tegen
partij meestal veel rijker voorzien dan het Gelderse hertogelijke archief. In
dit verband moeten nog genoemd worden het Algemeen Rijksarchief te Brussel
(o.m. de Audiëntie), de Archives du Nord te Rijssel (Rekenkamer) en de
Archives Nationales te Parijs (archief Egmond-Pignatelli)
Voor de geschiedenis van het platteland kunnen wij dichter bij huis de
bronnen vinden, maar het moet gezegd worden dat zij vrij schaars zijn. Van
Wageningse zijde worden pogingen in het werk gesteld die bronnen dienstbaar
te maken aan agrarisch-economisch onderzoek.
Wij bezitten de bekende optekening van de „beesten" op de Veluwe van
1526, waarin het vee per eigenaar geteld is; de daarop volgende bron voor
de veetelling dateert eerst uit de Franse tijd. Voor het onderzoek naar de
verdeling van het bezit komen in aanmerking de middeleeuwse schattings-
lijsten en de bekende verpondingskohieren uit het midden van de 17e en de
18e eeuw. Deze laatste bevatten ook de gegevens over de gebruikers van de
grond, dus de landbouwende bevolking zélf. Voor de Veluwe zijn er voorts
de belangrijke lijsten, die in 1749 werden opgemaakt ten behoeve van de
gemene middelen en het hoofd- en haardstedegeld. Daarin vindt men de be-