234
schenen zijn. Vanzelfsprekend weerspiegelen deze de geest en de methode van
hun tijd. Zo wordt in de 19e eeuw de tekst van de schrijver voortdurend door
hinderlijke lange citaten onderbroken, worden hoofdstukken toegevoegd die
met het onderwerp weinig uitstaande hebben, ontbreekt het vaak aan kritiek
en accuratesse, gebreken waartegen in onze tijd zorgvuldig wordt gewaakt.
Vrijwel alle bijdragen zijn met behulp van in Limburg berustende archieven
samengesteld, het archiefwezen heeft ook in andere opzichten steeds grote
invloed op de keuze van de onderwerpen en op de inhoud gehad. In de
betrekkelijk kleine kring van medewerkers hadden archivarissen vrijwel on
onderbroken de dagelijkse leiding van de redactie; in de goede oude tijd, toen
de telefoon nog een ongekende luxe was en de administratieve beslommeringen
niet veel meer omvatten dan het kasboek en het jaarverslag, hebben zij een
groot gedeelte van de Publications volgeschreven; de vitale Habets met zijn
brede, intuïtieve blik, de beweeglijke en kunstzinnige Flament, de droge
analyticus Doppler. Deze invloed van de functionarissen van het Rijksarchief
en de bewaarplaatsen van de grotere gemeenten strekt zich trouwens door hun
adviezen, hun hulp bij de voorbereiding van publicaties en achter de
coulissen door hun stem bij het verlenen van overheidsubsidies tot het
gehele gebied van de wetenschappelijke geschiedschrijving in de Provincie uit.
Het is ook, in ruimer verband, opvallend, dat in 1853, één jaar na de aan
stelling van Franquinet als stadsarchivaris van Maastricht, hier de Société
historique et archéologique wordt opgericht, dat in 1866, twee jaren na de
oprichting van het Genootschap, zijn benoeming volgt tot archivaris van de
Provincie.
Een meer populair complement van de Publications is het thans tweemaan
delijks orgaan ,,De Maasgouw, tijdschrift voor Limburgse geschiedenis, taal
en oudheidkunde (,'i). In 1879 werd door de archivarissen Franquinet en Sivré
en de oud-archivaris van Sittard Martin Joseph Jansen een weekblad opgericht
om ,,in populaire vorm, zonder veel geleerdheid, nu eens het een dan het
ander uit het leven onzer voorouders te behandelen". In 1882 onder „de
bijzondere bescherming" van het Genootschap geplaatst, werd het eerst in
1918 zijn tweede officieel orgaan. Het is bestemd voor een bredere kring van
lezers en medewerkers, doch via de redactiecommissie en anderszins heeft ook
hier het archiefwezen een groot aandeel in de resultaten. De acht-en-zeventig
verschenen jaargangen bevatten een onwaarschijnlijke hoeveelheid gegevens
voor de Limburgse taalkunde, archeologie en monumenten, tevens vele korte
bijdragen, waarin de historicus zijn dagelijkse notities en vondsten pleegt te
verwerken. Sinds de twintiger jaren heeft „De Maasgouw" zijn populaire
karakter min of meer verloren. De wetenschappelijke waarde, welke voorheen
grotendeels in het bijeenbrengen van losse historische feiten bestond, is even
wel door het stellen van hogere eisen aan de compositie en de kritische ver
antwoording van de bijdragen aanzienlijk opgevoerd.
Een opmerkelijk gevolg van de Roermondse archievenoorlog, een verre
naklank als het ware van de historische tegenstelling tussen Brabant en Gelre
in het Maasdal, is de oprichting in de oude hoofdstad van het Overkwartier
in 1893 van „Limburg, Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Weten
schappen". Misschien niet geheel ten onrechte verweet men Limburgs Geschied
en Oudheidkundig Genootschap een te geringe belangstelling voor de noor
delijke helft van de Provincie, daarnaast mogen wij de oprichting zien als een
235
rebellie van de amateurs tegen de vakmensen, als een poging tevens om de
geschiedbeoefening nauwer met de actuele belangen van Limburg te verbinden.
De nieuwe vereniging gaf „Limburg s Jaarboek" uit, waarvan A. F. van Beur
den de bezielende kracht was. Ofschoon het aandeel van deze landmeter en
autodidact in het licht van zijn tijd gezien alle lof verdient en autoriteiten als
dr. P. J. Cuypers en de linguist prof. Jos. Schrijnen een enkele maal hun
medewerking verleenden, is de wetenschappelijke betekenis van de drie-en-
dertig verschenen jaarboeken aanzienlijk minder dan die van de Publications.
Zij hebben tot op zekere hoogte meer het karakter van een heemkundig
tijdschrift, dat grasduint in de praehistorie en de Romeinse oudheden, en, door
het opnemen van gedichten, novellen in dialect en folkloristische bijdragen,
het culturele peil van de Provincie tracht te verheffen. De historische artikelen
zijn over het algemeen fragmentarisch, weinig kritisch en vaak niet van
slordigheid vrij te pleiten. Tot de voor de praktijk belangrijkste bijdragen
behoren de inhoudsopgaven in regestvorm van de raadsresolutiën en andere
basisseries van het Stadsarchief van Roermond. In 1929 werd „Limburg" als
gevolg van een fusie met Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap
opgeheven en zijn jaarboek in „De Maasgouw" opgenomen.
Het pleit voor de historische belangstelling in ons gewest, dat in de naoorlogse
jaren de behoefte werd gevoeld aan periodieken die zich intensiever op het
verleden van een bepaalde streek konden richten dan in de beide gewestelijke
organen, de Publications en De Maasgouw, mogelijk was. Deze behoefte leidde
tot de oprichting van het „Bulletin van het Land van Herle", dat sinds 1951
door de Kring Heerlen van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genoot
schap wordt uitgegeven. Het tweemaandelijks tijdschrift, waarvan de stads
archivaris van Heerlen redactiesecretaris is, kan het beste met De Maasgouw
in zijn huidige vorm vergeleken worden. Door zijn op archiefonderzoek be
rustende artikelen heeft het Bulletin gedurende zijn korte bestaan de ge
schiedenis van de stad en omliggende plaatsen reeds op talrijke punten op
gehelderd.
De bijzondere betekenis van Limburg voor het genealogisch onderzoek komt
tot uitdrukking in het eveneens tweemaandelijks orgaan „De Limburgse Leeuw",
dat sinds 1952 klaarheid tracht te brengen in het exotisch doch onoverzichtelijk
lijnenspel van de relaties tussen de families in het Maasdal en ver daarbuiten.
De Limburgse Leeuw wordt door een particuliere kring van genealogen te
Maastricht verzorgd.
Met het Jaarboek van het Sociaal-Historisch Centrum, waarvan het eerste
deel in 1955 verscheen, zijn wij bij het jongste en laatste van de weten
schappelijke historische periodieken in de Provincie aangeland. In overeen
stemming met het karakter van het instituut schenkt zijn jaarboek bijzondere
aandacht aan de economische, sociale en demografische ontwikkeling in de
19e en in onze eeuw, waarvoor uit de moderne archieven reeds enkele op
merkelijke voorbereidende studies werden geput,w).
Naast de grote massa ruw of bewerkt materiaal dat in de zes genoemde
tijdschriften ligt opgetast is het aantal los verschenen monografieën niet bij
zonder omvangrijk. Teneinde deze beschouwingen die toch reeds een en ander
van Uw geduld gevergd zullen hebben niet met nog een droge opsomming
van namen en titels uit te dijen moeten wij met enige spijt aan het interessante
hoofdstuk van de Limburgse geschiedschrijving dat in de 19e eeuwse. goed-