178
STUDIEDAGEN VOOR ARCHIEFAMBTENAREN 1959
Inleiding
Op 15 en 16 september zijn wederom studiedagen voor archiefambtenaren gehouden
in Pulchri Studio te s-Gravenhage. Ruim 50 archivarissen namen er aan deel, terwijl
als vertegenwoordiger van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
daarbij mede aanwezig was de heer F. Hinrichs, hoofd van het bureau Archieven.
Als thema van bespreking was ditmaal gekozen de betekenis van de archieven voor
de gewestelijke en de lokale geschiedenis.
In zijn openingswoord memoreerde de Algemene Rijksarchivaris de nauwe betrekkingen
tussen de Beneluxlanden, ook op archivistisch gebied, gedachtig aan de studiedagen
van vorig jaar, toen prof. dr. E. Sabbe deze inzette met een voordracht over de
Belgische archieven als bronnen voor de Nederlandse geschiedenis. Daarna heette hij
de heer A. May, onderdirecteur van het staatsarchief te Luxemburg, als vertegen
woordiger van het derde Beneluxland op hartelijke wijze welkom. De heer May hield
vervolgens een lezing in het Frans over de betekenis van de archieven voor de lokale
geschiedenis in Luxemburg (zie hierna blz. 180), waarin hij achtereenvolgens de be
tekenis schetste van de in het staatsarchief aanwezige fondsen. Nadat mr. H. Hardenberg
nog had gevraagd, op welke wijze men de beoefening van de lokale geschiedenis in
Luxemburg stimuleerde, hetgeen onder meer met behulp van cursussen voor leraren
en onderwijzers bleek te geschieden, dankte hij de spreker en sloot hiermede de
morgenbijeenkomst.
Op de middagzitting van 15 september leidde dr. W. J. van Hoboken bij afwezigheid
van de voorzitter van de Vereniging van Archivarissen de tweede spreker van deze
dag in, de rijksarchivaris in Friesland, dr. M. P. van Buijtenen. Laatstgenoemde hield
daarop een voordracht over „De betekenis van de archieven voor de lokale en
regionale geschiedenis in Friesland" (zie hierna blz. 201), waaruit bleek, dat de
beoefening van de lokale en gewestelijke geschiedenis in Friesland een brede kring
van belangstelling heeft.
Mr. Hardenberg opende de discussies met de vraag, wat er in Friesland reeds gedaan
was om een overzicht te krijgen van het bronnenmateriaal. Uit het antwoord van de
spreker bleek, dat deze dit zag als een hulpmiddel, maar dat het belangrijker was
eerst te inventariseren, omdat er op dat gebied nog zoveel te doen is. De heer Harden
berg merkte nog op, dat in het buitenland voor het samenstellen van een dergelijk
overzicht vaak gebruik wordt gemaakt van een hiermee speciaal te belasten ambtenaar.
De heer C. G. H. Bloemen vestigde in deze nog de aandacht op het beredeneerde,
hoewel niet in details tredende bronnenoverzicht van de geschiedenis van Roermond
door de heer M. K. J. Smeets.
De heer Bloemen vervolgde met een vraag over het vergaren, ordenen en bewaren
van bedrijfsarchieven in verband met de sociaal-economische geschiedenis. Spreker
antwoordde, dat er zeker belangstelling voor bestaat, maar dat er, aangezien de industrie
in Friesland pas in opkomst is, nagenoeg geen oude bedrijfsarchieven zijn.
Naar aanleiding van een vraag vhn de heer J. L. van der Gouw omtrent het
inventariseren naast het publiceren door amateurs antwoordde spreker, dat dit in
Friesland gelukkig niet het geval was gezien de ondeskundigheid, waarmee dit gedaan
zou kunnen worden.
Een vraag van de heer J. P. Rogier over de belangstelling voor de Groot-Friese
geschiedenis ontlokte aan de spreker samen met dr. W. J. Formsma een uiteen
zetting hierover. Onder meer kwam daarbij ter sprake, wat men al dan niet tot
Friesland kan rekenen.
Naar aanleiding van een opmerking van de spreker, dat van de archivarissen in de
eerste plaats wordt verwacht, dat zij zich met inventarisatiearbeid bezig houden, ver
klaarde de heer Hinrichs, dat de archivarissen zich deze taak zelf hebben opgelegd,
maar dat het Ministerie zeker ook openstaat voor de wetenschappelijke zijde van het
archiefwezen. Als bewijs hiervoor deelde hij de benoeming mede van de bewerker van
het Stichtse oorkondenboek dr. F. Ketner tot hoofdchartermeester aan het rijksarchief
te Utrecht.
In verband met de kwestie van het publiceren merkte dr. Van Hoboken nog op,
dat er, ondanks zijn bewondering voor sommige amateurs, toch gauw het gevaar
bestond van dilettantistisch werk. De heer Van Buijtenen wilde de archivarissen, die
179
niet publiceren, daarvan geen verwijt maken. Aan de andere kant achtte hij het
beter, dat de amateurs zich beperken tot het aandragen van de bouwstenen.
Tot slot vroeg pater A. M. H. Sampers, of de spreker vond, dat de plaatselijke
geschiedenis altijd in de algemene geschiedenis kon worden geplaatst. De heer Van
Buijtenen antwoordde, dat de geschiedenis van een handelsstad haar weerklank heeft
over de gehele wereld. Zo is er bijna altijd wel ergens enige naklank van de lokale
geschiedenis in de algemene geschiedenis te bespeuren. Dr. Van Hoboken bracht in
zijn dankwoord hulde aan de voortreffelijke wijze, waarop door de spreker het thema
van de studiedagen was belicht.
Des avonds verenigden de deelnemers, ten dele vergezeld van hun dames, zich aan
een gemeenschappelijke maaltijd in hotel Corona.
De morgenzitting van 16 september, ingeleid door dr. G. Panhuysen, ving aan met
een behandeling van het centrale thema door de gemeentearchivaris van Maastricht,
mr. H. H. E. Wouters, hist. drs. (voor de tekst zie hierna blz. 215). Spreker gaf
zijn gehoor een duidelijk beeld van de moeilijkheden, waarvoor in zijn gewest de
beoefenaars van de regionale en lokale geschiedenis staan door de vele buitengewestelijke
vindplaatsen voor de Limburgse geschiedenis als gevolg van de oude politieke indeling.
Na afloop stelde de heer A. J. ten Cate de vraag, of aan de oude kronieken wel
waarde mag worden gehecht, en voorts, of we reeds aan plaatselijke geschiedenis toe
zijn, want moet niet eerst begonnen worden met bestudering van de afzonderlijke
percelen. De spreker wilde de oude kronieken slechts gebruiken als inleiding voor
verdere studie en daar, waar andere hulpmiddelen ontbreken. De geschiedenis van
ieder perceel te beschrijven lijkt hem niet noodzakelijk, tenzij als voorbeeld. Mr. Har
denberg vreesde, dat door de bomen het bos niet meer gezien zou worden.
Vervolgens kwam aan de orde de vraag van dr. S. Hart, hoe kan worden beschikt
over de bronnen, die zich in de buitenlandse archieven bevinden. Mr. Wouters wees
op de mogelijkheid van het laten vervaardigen van microfilms; deze archieven moeten
dan echter eerst onderzocht worden. Dr. Hart wilde de behartiging van deze aan
gelegenheid van de archiefdienst laten uitgaan. De heer Wouters kon zich hiermee
verenigen, want een poging om het Limburgse Genootschap hiertoe het initiatief te
laten nemen is gestrand. Mr. Hardenberg deelde mee, dat Nederland duplicaten krijgt
van de voor de Belgische regering vervaardigde films. Dr. Van Buijtenen zou het
liefst een aparte commissie zien ingesteld, die het onderzoek in buitenlandse archieven
organiseert, aangezien de uitgaven van Blok, Huet en anderen zijn verouderd. Dr. Pan
huysen wees op de noodzakelijkheid, dat het onderzoek in de buitenlandse archieven
systematisch moet geschieden. Het zal daarom veel tijd vergen.
Hierna werd door de heer M. P. de Bruin de vraag gesteld, hoe bij de middelbare
scholieren meer belangstelling kan worden opgewekt voor het archiefwezen en wat
gedaan wordt om de zogenaamde beoefenaars van plaatselijke geschiedenis met de
archieven vertrouwd te maken. De spreker antwoordde, dat in Maastricht de activiteit
zich beperkt tot het organiseren van een jaarlijkse tentoonstelling in het archiefgebouw.
Van de stadsbibliotheek wordt wel gebruik gemaakt, maar aan archiefstudie komen
de leerlingen niet toe. Dr. Panhuysen zag er geen heil in, om hier het initiatief van
de archiefdienst te laten uitgaan. Dr. Van Buijtenen wees op de wenselijkheid om
kennis van de archieven op te nemen in de studieprogramma's voor de M.O. akte
geschiedenis. In Frankrijk wordt hieraan reeds een en ander gedaan. Mr. A. R. M.
Ribberink geloofde in een grotere toeloop in deze richting, indien het de studenten
gemakkelijker wordt gemaakt door een uitgebreider kennis bij de archiefambtenaren
van de bestaande literatuur en van de inhoud van andere archiefdepots. De heer
N. M. Japikse meende, dat wetenschappelijke vragen van de universiteit moeten komen,
maar daartoe is vereist, dat de hoogleraren een gedegen kennis van de archieven
bezitten.
Mr. Wouters antwoordde op het tweede gedeelte van de vraag van de heer De Bruin,
dat in Limburg het contact tussen de plaatselijke historici en de archieven loopt via
het tijdschrift „De Maasgouw". Op de vraag van de heer G. J. W. de Jongh naar
de bereidheid van particulieren om hun archieven af te staan of er inzage van te
verlenen, moest spreker een negatief antwoord geven. Volgens dr. Van Buijtenen
kan de archivaris ten aanzien hiervan veel bewerkstelligen. In Friesland zijn het
vooral de kerken, die hun bescheiden op het rijksarchief deponeren.
De heer Bloemen wenste een bredere probleemstelling bij de beoefening van de
plaatselijke geschiedenis. Hij wees op enige recente voorbeelden van eenzijdig gebruik