217
216
is een inval van koning Willem I die de naam van het oude, in 1815 in de
provincie Luik opgenomen hertogdom Limburg aan de Vesdre voor het
koninkrijk niet verloren wilde laten gaan.
Laten wij de Karolingische Maasgouw met haar vage contouren buiten
beschouwing, dan is tot de Franse tijd in het Maasdal geen gebied aan te
wijzen dat als prototype van een provincie Limburg dienst kan doen. De
kaart leert ons, dat een twintigtal geestelijke en wereldlijke potentaatjes voor
Thorn, Stein, EIsloo, Gronsveld, Wittem en tal van andere enclaves aan
spraak maakten op de status van vrije, d.w.z. onafhankelijke rijksheerlijkheid.
De rest was opgedeeld tussen de grotere mogendheden, wier territoir groten
deels buiten de tegenwoordige provinciegrens viel. Het hertogdom Kleef be
reikte achter Gennep de Maas; Gulik stiet langs de ambten Born en Sittard
tot de rivier door, het omvatte bovendien Melik-Herkenbosch bij Roermond
en Tegelen bij Venlo. De bisschop van Luik oefende zijn wereldlijk gezag
uit in het graafschap Horn en enkele dorpen nabij Maastricht, hij deelde in deze
belangrijke vestingstad de soevereiniteit met de hertog van Brabant. In de
I3e en 14e eeuw slaagde deze laatste erin, bij zijn opmars over de handelsweg
Brugge-Maastricht-Keulen, om de heerlijkheden Valkenburg, Dalhem en Her-
togenrade te annexeren en als de Landen van Overmaas onafscheidelijk met
het hertogdom Brabant te verbinden. Kenmerkend voor de politieke verhou
dingen is, dat dit praefix „Over" hier niet alleen staat. Ook in Midden- en
Noord-Limburg, rondom Roermond, Venlo en het Duitse stadje Geldern,
ontmoeten wij zulk district dat van buiten af gezien aan de overzijde van
de Maas lag, nl. het Overkwartier van het hertogdom Gelre. De strijd tussen
dit hertogdom en Brabant, die zich als een rode draad door de Limburgse
geschiedenis kronkelt denkt O aan Woeringen, aan de slag van Baes-
weüer had wellicht een politieke eenheid van de Maasvallei kunnen af
dwingen. Hij is echter onbeslist gebleven, zodat tenslotte de centrale instellingen
van de Bourgondische Nederlanden de enige samenbindende factor geworden
zijn. In 1543, bij het traktaat van Venlo, moest hertog Willem van Gulik Gelre
aan Karei V afstaan. Vijf jaren later verenigde de keizer tezamen met hun
stamlanden ook het Overkwartier en de Landen van Overmaas in de Bour
gondische Kreits. De Luikse, Gulikse en Kleefse stukken van Limburg en de
vrije heerlijkheden werden opgenomen in de Westfaalse Kreits en bleven
aldus op gelijke voet als b.v. Saksen en Beieren tot het Rijk behoren.
In laatste instantie is deze verbrokkeling het gevolg van de interne werking
van de feodaliteit in de vroege middeleeuwen, door oorzaken van buitenaf
gaat zij echter in de 16e eeuw crescendo in plaats van af te nemen. Geld
gebrek dwong de Spaanse koningen het grootste gedeelte van de landsheerlijke
schepenbanken in particuliere hoge heerlijkheden om te zetten, de keizer van
zijn kant was kwistig met baronnen- en graventitels. In 1580 brengt de koning
het Souverein Hof voor geheel Gelre over naar het trouwgebleven Roermond,
een lang volgehouden fictie die niet verhinderde, dat het Overkwartier voor
goed van de drie noordelijke kwartieren losgemaakt en een nieuw, zelfstandig
gewest op Limburgse bodem werd. Tegenover deze stabilisatie staat een verder
uiteenvallen door de verwervingen van de Republiek in de Maasvallei. Enkele
hoofddata; In 1632 en 1648 nemen de Staten-Generaal het Brabants aandeel
in de soevereiniteit over Maastricht van de Spaanse koning over; Maastricht
wordt de vooruitgeschoven spervesting van de Zeven Provinciën, ,,le Boule-
ard des Païs-Bas 1661: Bij het Partagetractaat tussen de Republiek en Spanje
worden de Landen van Overmaas elk afzonderlijk in een Staatse en een
Spaanse helft verdeeld. 1785: Bij het verdrag van Fontainebleau met keizer
Josef II staan de Staten-Generaal het Land van Dalhem aan Oostenrijk
af in ruil voor enige dorpen in het Land van Valkenburg. Intussen had het
Overkwartier het lot getroffen, waartoe het door zijn machteloosheid was
voorbestemd: Ruilobject te zijn in de koehandel tussen de mogendheden. De
fictie van een terra irredempta van Gelderland baatte niet: bij de vrede van
LItrecht in 1713 en het Barrièretractaat in 1715 werd het in drie delen,
ieder met een afzonderlijk Hof gesplitst: Staats Gelder met Venlo en het ambt
van Montfort, tevens een domein van het Huis van Oranje-Nassau; Pruisisch
Gelder, dat het leeuwendeel omvatte, nl. het thans Duitse gedeelte met de
vesting Geldern, de dorpen aan de rechter Maasoever tussen Kleefs Gennep
en Staats Venlo, en het ambt Kessel, dat zich over de linker oeverdorpen en
de gehele Limburgse Peel uitstrekte; Oostenrijks Gelder: het overblijvend
gedeelte met Weert en Wessen, waarvan het deftige ambtenarenstadje Roer
mond de hoofdstad bleef. Roermond had trouwens nog een andere troef
achter de hand. Het was de zetel van het gelijknamige bisdom, in 1559 op
gericht, dat evenwel niet zoals thans de grenzen van de provincie volgde,
doch Sittard en Maastricht met de zuidelijke grensstrook aan het diocees Luik
en het ambt Gennep in het noorden aan het aartsbisdom Keulen liet.
Langs geenszins toevallige lijnen, die wij echter moeten laten voor wat zij
zijn, werden in 1795 door de Franse bezetter alle staatjes en gebiedsdelen
die tezamen het huidige Belgisch-Limburg en Nederlands-Limburg tot even
voorbij Venlo uitmaken tot het Departement van de Nedermaas verenigd. Dit
departement is het eerste werkelijke prototype van de provincie in haar
tegenwoordige vorm, al klopt alles niet zo nauwkeurig als het lijkt. De
Gulikse inkepingen immers, o.a. Sittard en Tegelen, en het Pruisisch Over
kwartier werden drie jaar later bij het Departement van de Roer met de
hoofdstad Aken ondergebracht. Toch is, nadat langs de oostgrens Pruisen
met veel moeite op een kanonschot afstand van de Maas vandaan gehouden
was, het Departement van de Nedermaas als vanzelfsprekend het model ge
worden voor de vorming van de Provincie Limburg, die in de grondwet van
1815 voor het eerst wordt genoemd en, tot de afscheiding van België krachtens
de tractaten van Londen in 1839, ook Belgisch-Limburg omvatte. Ook dan
wordt de toestand nog niet normaal en blijft ons gewest zijn plaats als eenling
onder de elf provinciën innemen. Een wonderlijk atavisme, dat voortborduurt
op de banden met het verdwenen Rijk, maakt van Limburg een Nederlandse
provincie, tevens een hertogdom dat lid wordt van de Duitse Bond. Aan deze
staatkundige Janusrol komt in 1866 een einde, doch de naam hertogdom ver
dwijnt eerst veertig jaren nadien uit de officiële stukken en H.M. de Koningin
voert nog steeds de titel „Hertogin van Limburg". Dat het met deze voor
geschiedenis en in deze omstandigheden veel tijd en tact heeft gekost, voordat
het besef tot Nederland, doch ook tot één gewest te behoren kon rijpen, is
duidelijk. De algemene voorkeur van de bevolking voor België in 1830, voor
Duitsland in 1848, zijn evidente uitingen van een smeltproces, dat nog lang
niet tot rust gekomen was.
De weg van de staatkundige territoriale formaties naar de archieven loopt
langs de bestuursinstellingen. In de 19e eeuw zijn deze in Limburg wel niet