208 kehjker naar voren komt. De eveneens door een initiatief van Heerma van Voss in het leven geroepen archiefinspectie in Friesland heeft in dit opzicht haar aandeel geleverd. Tussen de jaren 1939-1959, aanvankelijk met één kracht, later met drie werkend, deed zij in druk verschijnen de inventarissen van de steden Hindelopen, Bolsward, Sneek, Dokkum en van de grietenij Idaarderadeel en van de vier waterschappen, samen het waterschap Westergo's IJsselmeer- j n vormend. In bewerking en bijna voltooid zijn die van de plattelandsge meenten Haskerland, Wijmbritseradeel en Dantumadeel. Aan bijna elk van deze inventarissen is de naam van één of meer publicaties verbonden. En pleine guerre verschenen Hindeloopen, Frieslands elfde stede en De Leppa, een rechtshisto- risch-waterstaatkundige bijdrage. Laatstgenoemde werk vormt met ,,De Grietenij Idaarderadeel, Schets van de ontwikkeling van een Fries plattelandsbestuur", na de oorlog verschenen, en de Inventaris van genoemde grietenij een trilogie, zij het niet van de allure van die der Noorse romans. Sneek en Bolsward kregen als toegift bij hun inventaris iets in de geest van een stadgeschiedenis. Bij de inventaris van Westergo's IJsselmeerdijken was de verhouding zelfs ongeproportioneerd, zij het misschien gemotiveerd, omdat het een voor Fries land weinig geëxploreerd terrein betrof. Hier was de verhouding van historische inleiding tot inventaris in bladzijden uitgedrukt drie tot één. Met het constateren van het verschijnsel van de gelijke tred tussen inven tarisatie en het nevenprodukt op het terrein der historie ben ik mij bewust met de goedkeuring van alle vakgenoten weg te dragen, mogelijk zelfs de indignatie van enkelen Uwer mij op de hals te halen. Het eerste gebod voor de archivaris en het tweede is ook daar zelfs aan het eerste gelijk luidt' „Gij zult inventariseren!" Muller, die toch zelf niet afkerig was van historische uitgaven, spreekt ergens over deze plicht en zegt, dat de archivaris inven- tarisere, want achter deze maaiers komen de historici die de oogst bundelen en binnen halen. Ik meen te weten, dat onze collega Fockema Andreae het zelfs enigermate afkeurenswaardig vindt, dat de bewerker van een inventaris gelijktijdig of zelfs voortijdig (nl. vóór of bij het verschijnen daarvan) publi- ceert. I en eerste dient geconstateerd, dat men sinds Muller smartelijk wacht op al die monografieën bij toch wel daartoe uitlokkende inventarissen. Hoe vaak daarentegen hoort men de klacht: wat jammer, dat de bewerker van de inventaris, die vaak zo ver was binnengedrongen in bepaalde kwesties, hiervan geen mededelingen deed. Gaarne wil ik in alle nederigheid erkennen, dat de als bijprodukt van inventarissen verschenen studies niet steeds voldoende afgerond zijn en vaak kunnen zijn. Het is natuurlijk een kwestie van persoonlijke voorkeur, wanneer ik nu dan spreek van het halve ei en de lege dop! Gesteld, dat men wél deze werkwijze zou goedkeuren misschien is het goed deze vraag eens gesteld te hebben, want ik zou van deze plaats af niet gaarne met iemand polemiseren d.w.z. dat men het nevenprodukt begeert naast de inventaris, dan moet ik er op wijzen, dat het dan vaak een kwestie is van verkoop-techniek: een koppelverkoop, waarbij, hetgeen helaas niet vleiend is voor het inzicht der magistraten, de inventaris „op de koop toe" genomen wordt. Er is, naar het mij voorkomt, ook nog een ander voordeel aan verbonden. Hoever reikt de kennis, ook in vakkringen, van de diverse regionen? Een Zeeuwse. Gelderse, Limburgse inventaris zal mij dubbel welkom zijn, wanneer hij mij iets van de instellingen, de mensen en de bijzondere verhoudingen van een stad e.d. laat zien. Natuurlijk moet zo n studie geen eis worden voor 209 de bewerker. Evenzeer vanzelfsprekend kan zo'n monografie separaat ver schijnen, waar méér voor te zeggen valt. Maar nodig, ook uit archivistisch standpunt, zijn ze. Wanneer een hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis een student uitzendt naar Friesland om wat Fruin gedaan had, „Voorspel" en „Tien jaren", nu eens voor dit gewest te doen, dan blijkt hieruit niet alleen gebrek aan kennis van het voorhanden archiefmateriaal, maar ook van de „background". Immers, bij zijn collega I. H. Gosses, die het zij te zijner ere gezegd uit Dokkum stamt, in zijn Gidsartikel van 1930 had hij deze aanhef kunnen lezen: Indien men eenige jaren na 1568, zoo bijv. in 1574 of 1575, een burger van Leeuwar den had gevraagd, hoe het zijn land ging in de oorlog, dien het voerde tegen opanje, zou hij waarschijnlijk vreemd opgehoord hebben en geantwoord, dat hij van zulk een oorlog niets wist. Een gelijk antwoord trouwens zou zulk een vraag destijds uitgelokt hebben bij het overgrote deel der Nederlanders, die buiten de provincies Holland en Zeeland woonden". Keren wij terug tot ons overzicht, dan moet tenslotte nog vermeld worden, dat op het gebied van de middeleeuwen vooral, naast het Fries Genootschap en een enkele maal in samenwerking, sinds 1938 onder de leiding van de Nijmeegse hoogleraren Brandsma en later Post, Frisia Catholica opereert. Ook zij publiceerde een reeks geschriften, waarvan verschillende van betekenis zijn. Vooral de middeleeuwse kloosterkaart met commentaar geeft reeds een bepaald gecorrigeerd beeld, vergeleken met dat van Muller. Na dit overzicht, dat enig inzicht in de lijnen van de ontwikkeling van de historische produktie in Friesland bracht, zult U de conclusie willen aanvaar- en, dat deze zeer intens is, gezien het bevolkingsgetal van de provincie, dat dat van s-Gravenhage niet overtreft. Zou er ooit eens een opinie-onderzoek komen, in welke provincie de belangstelling vóór en de medewerking aan de geschiedbeoefening het grootst zijn, dan twijfel ik niet aan een hoge plaats op de ranglijst voor Friesland. Eigenlijk is dit onderzoek al geschied, zij het op andere en misschien meer doelmatige wijze. Toen de uitgeverij Elsevier een poging wilde wagen om „provincie-encyclopedieën" de wereld in te zen den, een onderneming die kapitaalsintensief heet en niet zonder risico, viel de keuze op Friesland, waar men zich het veiligst bij voelde. Een van de redenen, waarom ik U niet behoefde te vermoeien met titels en namen, is het bestaan van een Repertorium „Frieslands verleden" op biblio- graphisch gebied voor de tijdschriftartikelen, maar vooral van deze encyclopedie. M/anneer U eventuele bezwaren tegen Abe Lenstra te boven kunt komen, zullen U de lemmata, de vele gewijd aan ieder terrein van de geschiedenis, zeker niet tegenvallen. Een sneller oriënterend boek kan U voorlopig niet in handen worden gegeven. Het zou bovendien minder goed van kwaliteit geworden zijn, indien er niet talloze publicaties hadden bestaan, waaruit geput is kunnen worden, en indien er niet zo rijkelijk voor in de archieven was ge dolven. Beter bewijsstuk voor een betoog over de betekenis van de archieven voor de regionale en lokale geschiedenis meen ik niet te kunnen overleggen. III. Op grond van de ervaring met goede en slechte specimina zal er in onze kring wel geen verschil van mening bestaan over het goed recht van de eis, dat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1960 | | pagina 17