206
Colmjon, die een register van Oorkonden, welke in het Charterboek ontbreken,
uitgaf en Wopke Eekhoff, de „stadsarchivarius" van Leeuwarden, die ook
verdiensten heeft voor de exploratie van andere archieven en een vruchtbaar
auteur is, zijn autodidact. Dijkstra speelt ook weer een voorname rol in de
organisatie van de kringen, waar de taalcultus gepleegd wordt.
Onmiskenbaar is wel het feit, dat de eigen Friese taal op het einde van de
19e eeuw en het begin van de 20 eeuw uitgangspunt en voertuig wordt in een
Friese beweging, die naast en boven wetenschappelijke, vooral nationalistische
doeleinden begint na te streven. Dit is vermoedelijk wel de reden, dat het
Fries Genootschap, steeds verder ingebed in de gesloten kring van vakmensen
alléén, zijn taalwetenschappelijke afdeling haast bewust en terzij der
horde laat inschrompelen.
In deze jaren valt ook de instelling van het rijksarchief en het aandeel van
de geordende archieven gaat meespelen in de academische proefschriften en
publicaties als van de beide Boelesen over de Franeker Hogeschool en de
Armengoederen, Theissen's Centraal Gezag en Friesche Vrijheid, Heeringa,
Het oude Staveren, Apeldoorn over de Kerkelijke Goederen en het gebruik
van de grond, Guibal, Oligarchie en democratie in Friesland, om maar enkele,
willekeurig, te noemen. Binnen het Genootschap, dat zich intussen rijke en be-
langrijke collecties archivalia had zien toevallen, verrichten de rijksarchivarissen
Poelman en Waller Zeper ordenende arbeid, die evenzeer bijdroeg tot het
verschijnen van nieuwe schrifturen.
Een nieuwe periode breekt aan wanneer in 1938 de Fryske Akademy wordt
opgericht met een zeer wijde doelstelling. Mede misschien wel gestimuleerd
door de tweede wereldoorlog, toen allerwege de belangstelling voor het ver
leden sterk toenam, ontstaat een bijzonder levenskrachtig instituut. Was in de
geschetste periode van de 19e eeuw de Friese beweging mede-draagster en be
zielster van de wetenschappelijke groep, de band is thans veel lossser en men
zou in de Fryske Akademy de ,,braintrust van de Friese Beweging kunnen
zien. Versterkt en tot opmerkelijke resultaten voerend is de samenwerking
tussen de wetenschappelijke werkers, waaronder een aantal hoogleraren.
ook niet-Friezen uit binnen- en buitenland, die leiding geven aan en samen
werken met de grote schare belangstellenden op diverse terreinen. Wellicht
heeft men in deze provincie een scherper gevoel voor de door Huizinga ge
formuleerde stelling, dat men het in geen enkel vak als autodidact zover kan
brengen als in de geschiedenis. „De historie heeft haar deuren wijd open staan
voor den amateur' 1"). Als zijn verdere constatering waarheid bevat: „Een ge
schiedenis, die het levend contact met de nationale en internationale cultuur
verloren heeft, die niet meer de ijverige belangstelling heeft van het ontwik
kelde publiek, kan niet gezond zijn 11als dit waarheid is, dan is in dit
opzicht Friesland gezond. Er is een grote vraag naar historische verhandelingen
op allerlei terreinen en het aanbod kan eraan beantwoorden. Dit is in Nederland
voorzeker een unieke toestand.
De Fryske Akademy werkt met veertien verschillende werkgroepen, waarvan
onderscheiden op gezette tijden met goed uitgevallen publicaties voor de dag
komen. Er is o.a. een archaeologisch, bouwkundig, genealogisch, heemkundig,
historisch, landbouwkundig, landschapsgenetisch en een naamkundig werkver
band. Ter illustratie mogen wij misschien noemen de genealogische jaarboekjes,
de uitgaven van de grafschriften, waarvan vier delen in samenwerking met
207
het Fries Genootschap zijn verschenen en die aan wel zeer hoge eisen voldoen,
de publicaties op het terrein van de toponymie met tien delen, de door samen
werking van zeer gespecialiseerde rijksdiensten ontstane geschriften over de
historische bodemproblemen, een aantal goede grietenijbeschrijvingen. Verder
wijs ik op uitvoerige monografieën over de geschiedenis van de landbouw, naast
het van Genootschapszijde uitgegeven werk „De Friesche Kleihoeve", het met
een apart kaartendeel uitgegeven werk over de binnen- en slaperdijken, de
studies over de Franeker rechtsomgang, de bij Nijhoff verschenen uitgaven
van de oudfriese wetsteksten, Twee eeuwen Friesche Geschiedschrijving en
een pendant van Jan Romeins Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche
Geschiedschrijving, nl. Kroniek der Friese kronieken. Deze en nog tal van
andere uitgaven staan dan naast vele kleinere, maar daarom niet minder be
langwekkende studies in het eigen tijdschrift It Beaken.
Als wij bovendien kunnen vaststellen, dat de schrijvers van de onderschei
den werken jarenlang hun onderzoekingen deden op het rijksarchief, in ge
meente- en waterschapsarchieven, dan weten wij, dat vele van deze publicaties,
gevoed uit de beste bronnen, gezuiverd door een kritische behandeling, terecht
in binnen- en buitenland een goede naam hebben.
De verdienste de archieven in het middelpunt van de wetenschappelijke be
drijvigheid gesteld te hebben, de verdienste ook de tegenstellingen in het
tweestromenland van Fryske Akademy en Fries Genootschap, van welk laatst
genoemde hij een van de stimulerende bestuurders was, verminderd te hebben,
komt ongetwijfeld toe aan de in 1948 overleden rijksarchivaris dr. A. L.
Heerma van Voss. In de eerste plaats zelf hartstochtelijk archivist uit de
orthodoxe school van Fruin, Muller c.s., als historicus zeer kritisch, op de
terreinen van heraldiek, zegelkunde en genealogie geverseerd, werd hij de
grote animator van talrijke archiefonderzoekers en stond b.v. peter over de
uitgave door dr. Sipma van de oudfriese oorkonden en die van de registers
van de aanbreng. Maar van hem ging ook in woord en geschrift aanmoediging
uit tot de delvers naar wat stofgoud uit de archiefmijn, die door tekort aan
opleiding minder fijn beïnstrumenteerd waren en, zoals gezegd, in Friesland
tot het gilde der „sneupers" worden gerekend.
In 1935 verscheen van zijn hand in het Gedenkboek Leeuwarden 1435-1935
een programma van de studies, welke nog te wachten stonden aan hem,
die de middeleeuwse geschiedenis ter hand wilde nemen. In deze en andere
bijdragen in dit Gedenkboek werd tevens staal gegeven van het niveau,
waarop toekomstige monografieën op dit terrein hadden te liggen.
Op de creditzijde van de rijks- en gemeentearchivarissen in Leeuwarden 1938,
dr. Heerma van Voss en mr. Van der Minne, dient ook gesteld het boek,
dat onder hun verantwoordelijkheid verscheen, samengesteld door de geschie
denisleraren ten behoeve van het onderwijs. Het is een uitstekend werk, dat
aantoont, dat het ons bekende vaderlandse-geschiedenisboek voor de „natio
Frisica" niet opgaat of tot stand te brengen zou zijn door een nasynchronisatie
van het bekende type vaderlandse schoolboekjes. Alleen reeds het overzicht
van de stadhouders zou voor vele historici van professie nog wel eens ver
rassende lectuur kunnen vormen.
De stroomversnelling, teweeg gebracht door het optreden in 1938 van de
Fryske Akademy, wordt weldra nog opgevoerd door een nieuwe creatie, waarbij
de band tussen archieven en de lokale en regionale geschiedenis nog uitdruk-