(fol. 164-165)
(fol. 165-165 vso)
(fol. 165 vso)
(fol. 166)
(fol. 166 vso)
(fol. 166 vso)
(fol. 166 vso-169)
(fol. 169-169 vso)
(fol. 169 vso)
(fol. 169 vso-170)
(fol. 170-172)
(fol. 172 vso-173)
(fol. 173)
157
156
(geen opschrift) lade N.
(geen opschrift) dozen O-T, ,,een parkement omslagh,
noteert U" V).
„Een doeck, waerinne gebonden zijn verscheiden brieven,
der pastoriën to Steenre angaende"
,,Angaende de vicarie St. Laurentii ende Barbarae binnen
Dotinchem"
doos W.
(geen opschrift) doos X.
,,Van de custerie in Bielheem",
doos Y.
(geen opschrift) dozen Z, AA-HH.
,,Van de vicarie Sti. Nicolai",
doos II.
(geen opschrift) dozen KK-OO.
„Van de pastorie to Steenderen"
doos PP.
(geen opschrift) dozen QQ-YY.
,,Van de vicarie Rabodi in Steenre"
doos ZZ.
,,VoIghen eenige gecancelleerde brieven bij die van Bel-
heem afgelost",
(volgt specificatie van 9 brieven).
Bij elke doos of lade staat een beschrijving van de daarin geborgen per
kamenten brieven of andere bescheiden. De belangrijkste brieven en dat
zijn er vele - zijn vrij nauwkeurig beschreven; de overige zijn in verzamel-
posten verstopt. Bij de beschreven oorkonden vindt men vaak folio-verwijzingen
aangetekend. Bij onderzoek bleken dit verwijzingen te zijn naar de folio-bladen
van het cartularium van Bethlehem. Zij komen hoofdzakelijk voor bij de
beschreven charters uit de laden en ontbreken veelal bij die uit de dozen.
Nu is het opmerkelijk, dat de opschriften van de laden H, I, K en L overeen
komen met de titels der rubricae van de inhoudsopgave van het cartularium.
De titels luiden aldus: ,,ln perrochia Dotinchem",,In perrochia Versevelt,
Zilvouden, Wenterswic et Bocholte",,In perrochia Sedem, Etten et Gen-
dringen et Embrice" (boven is bijgeschreven ,,Dyedem, Netterden",,ln per-
rochia Hummel (boven is bijgeschreven ,,Keppel"Angerlo, Dreemp, Zelem,
Gronlo, Deesborch (sic), (Zutphania, Velua et in Lobet". Ook de lade N
heeft veel folio-verwijzingen en behoort, gezien de inhoudsbeschrijving, be
schouwd te worden als een gedeelte van de rubrica „parochie Doetinchem".
Men mag de gevolgtrekking maken, dat de laden van de inventaris uit het
Hs.-Kreynck sporen zijn van de oude archief-ordening van Bethlehem, bij de
bespreking van de charters van Bethlehem te Dusseldorp is opgemerkt, dat
het merendeel der charters uit het kloosterarchief folio-verwijzingen bevat naar
het cartularium onder bijvoeging van een aantekening betreffende de zakelijke
inhoud van het stuk, gelijk deze vermeld staat in de betrokken rubrica. De
rubricae-indeling dateert uit de tijd, waarin het oudste gedeelte van het car
tularium werd samengesteld. Tot dit oudste deel behoren de bladen I rechter
blad tot en met XXXII linkerblad. Het jongste hierin opgenomen charter is
van 1363. De oude archief ordening, zoals zij zichtbaar wordt in de rubricae
van het cartularium, gaat mitsdien tot omstreeks 1363 of 1364 terug. Nadien
schreef men in bijgebonden katernen, doch evenals tevoren in niet-streng chro
nologische volgorde, akten in tot 1484. Hierbij zijn er enige, welke ouder zijn
dan 1363. De leeggebleven ruimten onder de rubricae van de inhoud werden
aangevuld. In de praktijk van het goederenbeheer hebben de procuratores van
het klooster hun titels van aankomst en verdere akten aangehaald onder de
folionummering van het cartularium. Dit blijkt bijv. het geval te zijn in het
Tiber et registrum reddituum et bonorum monasterii Bethlehemensis hetwelk
door broeder Gerardus Wille in 1427 werd samengesteld onder gebruikmaking
van een (niet meer aanwezig) goederenregister uit het jaar 137910).
Van de inventaris-Ten Poll bestaat er naast de lezing, zoals zij te vinden
is bij Kreynck en Van Rhemen, nog een tweede lezing. In het archief van
het huis Keppel berust een katern, waarop geschreven staat ..Register van de
ziegel ende brieven, so in de kisten tot Zutphen in de Collegy Camer d.i. de
Gedeputeerdenkamersijn gefonden betreffende het closter Bielheem ende de
giestlicken bynnen Doetinckhem"Binnenin staat als tweede opschrift .Register
van de siegel ende brieven, die gefonden sijn in de kisten, den closter Bielheem
ende eenighe vicarien, staende ter collatie desselffen closters, betreffende, ge-
lijck dieselve van den rentmr. fan ten Poll uuyt Embrick sijn gehaelt ende aen
die Camer der heeren Gedeputirden bynnen Zutphen gebracht"Het katern
is eigenhandig geschreven door Johan van Haeghen, die in een besluit van
Gedeputeerden van 27 december 1610 aangeduid wordt „als tegenwoirdich van
wegen der weduwen van zall. Jan ten Poll t rentampt der giestlyken guderen
bedienende". Enige maanden daarna moest hij plaats maken voor de nieuw
aangestelde rentmeester van het Doetinchemse rentambt Jor. Frederick van
Baer, na wiens dood hijzelf rentmeester is geworden 1624-1656f)11
10) Dit „Liber et Registrum bonorumberust in het archief van Bethlehem
evenals een goederenregister van kleiner formaat en niet geheel eensluidend, eveneens
van 1427.
11De toeschrijving van het „Register..." uit het archief van het huis Keppel,
inv. no. 106 (het archief berust in het R.A. in Gelderland) aan johan van Haeghen
dank ik aan schriftvergelijking. Bij een bundel stukken, afkomstig van Johan ten Poll
als rentmeester van Bethlehem, Syon en Schaer, bevinden zich enkele stukken van Johan
van Haeghen als bedienaar van het rentambt van zal. J. ten Poll voor diens weduwe
van 1611. Johan van Haeghen en zijn broeder Albert, die in 1618 stadssecretaris van
Doetinchem werd, waren zoons van Everhardt of Evert van Haeghen, burgemeester
van Doetinchem (overl. 18 juni 1632 ongeveer 80 jaar oud), en Cunnera Wyers (vergel.
rechterl. archief Doetinchem, civ. processtukken no. 186, J. en A. van Haeghen c. Ger-
truydt Slichtcamp, weduwe van hun vader, over een huis in de Homburger straat,
1632), De vader, Evert van H., volgde Wilhelm van der Elburch op als rentmeester
van Bethlehem vóór 6 augustus 1589, en werd zelf weer opgevolgd door Herbert van
Haeghen (zijn broeder?) 7 november 1590. Op fol. 18 van het „Register..." heeft de
schrijver aangetekend: „Mijn vader ende Schlichtcampf meenen, dat dit slach opten