152 dat bepaalde tijdsomstandigheden, zoals oorlog, natuurrampen enz., of het voeren van processen aanleiding konden geven tot overbrenging van archivalia naar elders. Het kloosterarchief kwam na de verwoesting van het klooster op verschil lende plaatsen terecht. Het Hof van Gelderland liet 6 augustus 1589 op een desbetreffend stuk van Sweer van Brueckhese, prior, en Wilhem van Schryeck tekenen, dat hun ieder 100 gl. alimentatie toe zou worden gestaan ,,mit dem bescheit, dat zy beide toesamen off een yegelick vur sich sullen verclaeren, wie die brieven, zegellen, registeren ende andere documenten oeres cloesters nae Zutphen, Doesburch ende Deuttinckum, daer zy verclaeren zolden zijn, gebracht hebben ende by wien dieselvighe gebracht ende bewaert zijn worden ende waerher zy datzelve alles ende een yeder bezonder weten, daerbeneffens die naemen der hier overgegevene (d.w.z. op een bij het stuk gevoegde lijst vermelde) guederen, wieveel mergentaelen geseis ende hoylanden daertoe gehoeren, wieveel diezelve jaerlix plachten toe gelden ende wie die leste pech- ters ende gebruckers daervan gewesen, daervan zy den rentmeester vollen bericht mit allen omstenden sullen geven. Tot welcken einde den rentmeester hiermit be(v)aelen wordt als bald ende mit ierster gelegenheit nae Emmerick te trecken ende dese informatie te nhemen Over de geregelde betaling van de toegezegde alimentatie door Evert van Haeghen, rentmeester van de goederen van Bethlehem, was ook in het volgende jaar nog het een en ander te doen. Van meer belang voor ons is het, dat de twee conventualen hadden medegedeeld, dat de gewezen proost Hermannus a Porna een aantal charters met allerlei kleinodiën in Zutphen in veiligheid gebracht had, die in 1572 bij de inneming der stad „verkhommen waren, terwijl iets dergelijks was geschied bij de inname van Doetinchem door Schenck in 1579 en bij de jongstleden verovering van Doesburg (1586)3). Wilden de heren de aandacht afleiden van het omvangrijke archief, dat zij onder zich hadden in Emmerik? De rentmeesters, die, te beginnen met Cornelis Noeden of Noy(den), sinds de Reformatie ten tijde van stadhouder Johan van Nassau de goederen van het klooster Bethlehem in beheer hadden, traden op met commissie van het Hof van Gelderland en waren rekenplichtig aan de Gelderse Rekenkamer. Zo doende vormde zich ter griffie van het Hof een archiefje van Bethlehem. Dit was maar weinig, in hoofdzaak stukken, staten en rekeningen van Cornelis Noeden uit de jaren 1580-'84. Deze archivalia zijn via het secretariaat van gedeputeerden uit de Landschap tot het maken van de staat der geestelijke goederen in Gelderland overgegaan naar de kamer van Gedeputeerde Staten van het Zutphense Kwartier (1599)4). Ook in het archief van de Gelderse j,n Gelderland, Archief Bethlehem, losse stukken, no. 911. In het markeboek van de Zelhemse Hertmer of Hattemer mark over 1598-1678 zegt Bernhard van jJuicken, gewezen conventuaal van Bethlehem, thans rentmeester van de goederen van het klooster vanwege de Landschap en in plaats van de proost van Bethlehem marke- richter, dat de huizinge van het gewezen klooster binnen Doetinchem in 1579 geplun derd en de inboedel ervan vernietigd was met inbegrip van het oude markeboek (R.A. elderland, marke-archieven, t.a.p. blz. 8). Het verloren markeboek moet over een uiterst kort tijdvak hebben gelopen; want in het archief van Bethlehem berust een ouder markeboek over 1529-1577 (juni 25) in één band met het door L. A. J. W. Baron Sloet uitgegeven 15de eeuwse markerecht („Van Al's", blz. 41). 4) R.A. Gelderland, archief van het Hof van Gelderland, inv. no. 1335x. 153 Rekenkamer treft men een goederenlijst van de kloosters Schaer en Bethlehem uit 1580 en twee staten van Bernard van Dulcken als rentmeester van Bethle hem voor de jaren 1593/94 en 94/95 aan5), doch geen stukken uit het oude kloosterarchief. Na de terugkeer van Zutphen aan Staatse zijde in 1591 trachtten de Staten van het Zutphense Kwartier orde te stellen op de geestelijke goederen op aandrang en met medewerking van het Hof van Gelderland0). De rentmeesters zouden rekenplichtig blijven aan de Rekenkamer te Arnhem, maar de Gede puteerden van het Kwartier zouden hierbij tegenwoordig zijn. Het college van Gedeputeerde Staten van Zutphen werd ingesteld 28 februari 1592°*). Het nam, toen het Hof en de Rekenkamer van Gelderland zich uit de administratie der geestelijke goederen terugtrokken, deze taak uit naam van het Kwartier over op 31 januari 1600. In het Zutphense Kwartier volgde men tot in 1609 het stelsel van één rentmeester-generaal der geestelijke goederen, die onder meer de salarissen van predikanten en schooldienaren te Zutphen, Doesburg, Doetinchem en Lochem moest betalen, en die de goederen moest beheren van die geestelijke instellingen, waarvan de kerken en kloosters verlaten stonden. Aan de vroegere klooster lingen zou hij, voor zover dit was toegestaan, alimentatiën uitkeren. Waar de kloosterlingen nog bijeen waren gebleven, zouden deze zelf zij het onder toezicht het goederenbeheer voortzetten. Ten aanzien van Bethlehem heeft men tijdelijk een tussenweg bewandeld door in overleg met de te Emmerik wonende conventualen hun mede-broeder Bernard van Dulcken met het rent ambt te belasten op 11 april 1592. Na een jaar trad hij af om 4 oktober 1595 opnieuw op te treden; doch hij trok zich na enige jaren terug en werd op gevolgd door Ricquyn Mockinck (1599). Wij zagen reeds, dat 1 februari 1600 Johan ten Poll door het Kwartier tot rentmeester van de goederen van Beth lehem werd aangesteld. Ten Poll werd 5 januari 1607 als opvolger van Wilhem Dunsberch tot rentmeester-generaal benoemd en kreeg als zodanig ingevolge Kwartiersbesluit van 2 juni 1609 een tweede rentmeester naast zich in de persoon van de Zutphense secretaris Pieter Seis. Deze tweedeling betekende het einde van het rentmeesterschap-generaal en het ontstaan van de beide rentambten, welke voortaan onder de benamingen van „het Doetinchemse rentambt der geestelijke goederen" (Ten Poll) en van „het Zutphense rentambt der geestelijke goederen" (P. Seis) bekend zouden staan. Voor de geestelijke 5) R.A. Gelderland, archief Gelderse Rekenkamer, inv. nos. 7280 en 7284. 6) Zie voor hetgeen volgt mijn „De Reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen in Gelderland, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen, proefschr. Utrecht 1939, blz. 75-79. Zie mede de van de rentmeesters afkomstige bescheiden en rekeningen in het archief van de Staten van het Zutphense Kwartier en hun Gedeputeerden, R.A. Gel derland. 6*) R.A. Gelderland, archief Hof, inv.no. 1490, stukken betr. de geschillen tussen de hoofdstad Zutphen en de kleine steden van de Graafschap, 1637, 1638, „corte deduc tie door de stad Zutphen toegezonden 20 nov. 1637, bijl. no. 2, behelzende extract uit het Kwartiersreces van 27/28 februari 1592 en afschr. van de commissie voor het Gedeputeerdencollege d.d. 28 febr. 1592. Vergel. de oorspr. grosse van het genoemde Kwartiersreces in archief Huis Keppel, inv. no. 65. De instructie voor het Gedeputeerdencollege is van 1 April d.a.v., zie de minuut in het archief der Staten van het Zutphense Kwartier.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 7