146
Daarop antwoordt Buitenlandse Zaken de 6e september met een simpele
verklaring van geen bezwaar. Het belangrijkste in deze hele routinecorres
pondentie van zegge en schrijve twee flutbriefjes is o.i. een aantekening van
de Afdeling Juridische Zaken op de uitgaande minuut van 6 september. Het
heet daar namelijk, dat de afdeling zich bij het voor gezien tekenen -
op het standpunt stelt, dat het ,,hier een handeling geldt, waarbij het privaat
rechtelijk karakter (ruil) als op den voorgrond staand ware te beschouwen".
Men heeft dus al hetgeen in vroeger jaren zo veel moeilijkheden medebracht
op deze wijze in een technische overeenkomst geheel omzeild. In casu een
profijtelijk procédé! Er blijkt namelijk uit de Verslagen omtrent s Rijks Oude
Archieven, dat sedert dien bijvoorbeeld de in ons opstel genoemde archieven
van Sittard hier te lande zijn teruggekeerd, terwijl men aan Duitse zijde weer
met de „terugzending" van andere bestanddelen werd verblijd.
J. WOLTRING
BIJLAGEN
MEMOIRE HISTORIQUE'
Der südliche Theil des Herzogthums Geldern, das sogenannte Oberquartier, wurde
im Jahre 1713 im Utrechter Frieden von Spanien an Preussen abgetreten, mit Ausnahme
von Venloo und Roermond2), die nebst den übrigen Spanischen Niederlanden an
Oesterreich fielen. Im Friedensvertrage vom 2 April 1713 (abgedruckt bei Dumont,
Corps Universel Diplomatique, Band VIII, S. 337) heisst es im Artikel II, dass an
Preussen sein Antheil von Obergeldern „mit allem, was dazu gehort und davon
dependiret" überlassen wird.
Bereits im Jahre 1714 beantragte Preussen durch seinen Gesandten im Haag bei den
Generalstaaten, die damals Roermond noch besetzt hielten, ihm aus dem Archiv in
Roermond diejenigen Urkunden herauszugeben, die sich auf das Preussische Geldern
1) Bij een schrijven van 31 maart 1896, waarin de Pruisische eisen werden aan
gevochten, voegde de minister van Binnenlandse Zaken Van Houten een korte nota,
die ten doel had recht te zetten, wat naar zijn mening in deze Mémoire historique
niet met de feiten strookte. Wij menen kortheidshalve en om een en ander over
zichtelijker te maken het beste te doen met een samenvatting van de geopperde
bedenkingen in voetnoten bij de geincrimineerde passages van het Mémoire zelf.
2) Van Houten meende, dat de mededelingen in deze aanhef geen juiste voorstelling
van het gebeurde gaven, want men zou daaruit de indruk krijgen, dat het Overkwartier
in hoofdzaak aan Pruisen kwam. Volgens de nota waren de feiten als volgt:
Bij een op 11 april 1713 tussen Frankrijk en de Staten-Generaal te Utrecht gesloten
verdrag stond Frankrijk aan de Staten-Generaal ten gunste van de Keizer, aartshertog
van Oostenrijk, af al wat het van de Spaanse Nederlanden (d.w.z. België met het
Overkwartier) bezat, behalve dat gedeelte van het Overkwartier, hetwelk dezelfde
dag bij een ander te Utrecht gesloten verdrag aan Pruisen werd overgelaten en waar
van dit reeds een deel bezet hield.
Enkele dagen tevoren (2 april 1713) had de Keizer bij verdrag datzelfde gedeelte
reeds aan de koning van Pruisen verzekerd, onder beding, dat Pruisen zijn troepen
uit het ook tot het Overkwartier behorende Venloo zou terugtrekken.
Een en ander werd bevestigd bij de verdragen van Radstadt (6 maart 1714) en
Baden (7 september 1714) tussen Frankrijk en de Keizer. Bij het te Antwerpen ge
sloten Barrièretractaat van 15 november 1715 (tussen Nederland, de Keizer en Groot-
Brittannie) leverden de Staten-Generaal de Zuidelijke Nederlanden (met het Over
kwartier, uitgezonderd het aan Pruisen afgestane deel) over, maar stond de Keizer
aan de Staten-Generaal een gedeelte af van het Overkwartier (Venlo, Stevensweert
en Montfoort). De hoofdplaats Roermond en het land van Weert bleven aan de
Keizer-Aartshertog.
147
bezögen. Der Gesandte betonte dabei, dass die Herausgabe dieser Urkunden verlangt
werden müsste, da sie eine Dependenz des dem König von Preussen zugefallenen Theils
von Geldern bildeten.
Die Staaten behandelten die Sache dilatorisch. Sie bestritten zwar den Anspruch
Preussens nicht, wurden aber trotz mehrfacher Mahnung mit der Prüfung der Ange-
legenheid nicht fertig und behaupteten, sie wüssten nicht was sie herausgeben sollten,
da nach den ihnen zugegangenen Berichten sich in dem Archiv keine Urkunden be-
fanden, die sich auf das Preussische Geldern besonders bezögen. Der Gesandte empfing
den Eindruck, als ob die Sache hingezögert werden sollte, bis sich die Staaten mit dem
Kaiser über Geldern verstandigt hatten. Diese Verstandigung erfolgte in dem soge-
nannten Barrieretractat vom 15 November 1715, worin dem Kaiser die Spanischen
Niederlande eingeraumt wurden, wahrend die Generalstaaten das Besatzungsrecht in
einer Reihe von Festungen in diesen Landen und ausserdem die Obergeldrische Stadt
Venloo erhielten, Unter anderem wurde in diesem Vertrage bestimmt, dass alle auf
das Oberquartier Geldern sich beziehenden Urkunden wie bisher im Archiv von Roer
mond bleiben sollten, dass aber durch Commissare des Kaisers, Preussen und der
Generalstaaten ein Inventar angefertigt und jeder der drei Machte in Abschrift über-
mittelt werden sollte; auch soltte jeder Theil freien Zutritt haben zu den Urkunden,
die sich auf seinen Antheil an Geldern bezögen.
Der König von Preussen protestirte gegen diesen Vertrag, zudem er nicht zugezogen
worden war. Er fühlte sich dadurch unter anderem insofern beschwert als die zum
Oberquartier gehörigen Archivalien nicht an Preussen ausgehandigt werden sollten.
Die Generalstaaten erwiderten, ein WÜderspruch sei nicht bei ihnen, sondern beim
Kaiser anzubringen, sie wollten Preussen nichts ihm gehöriges streitig machen. Wegen
der Archivalien bemerkten sie, es werde nach Anfertigung des Inventars jedem das
zu seinem Lande gehorige gegeben werden1).
Preussen wurde, nachdem nunmehr Roermond in Oesterreichischen Besitz überge-
gangen war, wegen Theilung des Archivs in Wien vorstellig und suchte sich dabei der
Mitwirkung der Generalstaaten zu versichern, die ja wegen Venloo auch ein Interesse
an der Theilung hatten haben müssen. Diese zeigten sich hierzu wenig geneigt. Schritte
in Wien zu thun, lehnten sie aus dem Grunde ab, weil sie alles was sich noch auf
die Barriere bezöge, mit der Oesterreichischen Regierung in Brüssel verhandeln lassen
müssten. Zwar erklarten sie sich bereit etwaige Bemühungen Preussens in Brussel
zu unterstützen, der Preussische Vertreter in Brüssel berichtete indessen bald, die
Staaten hatten offenbar an der Betreibung der Sache kein Interesse. Er ausserte seine
Ansicht dahin, dass die Staaten sich in der Zeit als sie Roermond noch in Besitz
gehabt hatten aus dem Archiv alles für sie nöthige herausgeholt hatten2). Die Kaiser-
liche Regierung werde aber nicht eher etwas in der Sache thun, als bis sie von den
Generalstaaten auf die Erfüllung des Barrieretractats gedrangt werde. Ebenso be
richtete der Gesandte im Haag, es scheme keine Aussicht vorhanden zu sein, dass die
Staaten beim Kaiser Schritte wegen Theilung des Archivs thun würden, nachdem sie
sich im Barrieretractate mit Abschrifte der sie interessirenden Archivalien begnügt
hatten. Trotzdem nun Preussen die Sache im Haag nochmals anregen liess (1721), und
trotzdem ihm keine der beiden anderen Parteien seinen Anspruch auf herausgabe der
Archivalien bestritt, kam es nicht zur Theilung.
Im Jahre 1752 wurde dem Preussischen Gesandten in Wien von der dortigen
Regierung ein Inventar über das Geldernsche Archiv ausgehandigt. Der Gesandte
erklarte aber, ein solches einseitig angefertigtes Inventar könne nicht als massgebend
angesehen werden.
Im Jahre 1794 wurde die Gesandtschaft in Wien nochmals beauftragt die Theilung
des Archivs zu verlangen. Die Kaiserliche Regierung scheint sich aber nicht darauf
erklart zu haben.
Ebensowenig hat sich feststellen lassen, dass bei den verschiedenen Gebietsveraen-
1) Hier merkt de nota van Van Houten op, dat de houding van de Staten-Generaal
na de sluiting van het Barrière-tractaat niet geheel juist was voorgesteld en verwijst
dienaangaande naar een vroeger uitvoerig bericht van de Rijksarchivaris in Limburg
over 1893 (Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1893, pag. 444).
2) De nota noemt dit vermoeden van de toenmalige Pruisische gezant volkomen
ongegrond, maar onthoudt zich van verdere adstructie dier verklaring.
