1) N.A.B. 1893/94, blz. 68; 1894/95, blz. 14, 44. 2) N.A.B. 1932/33, blz. 25. 143 HET GESCHIL MET PRUISEN EN DUITSLAND OVER DE ARCHIEVEN VAN HET GELDERSE OVERKWARTIER (1856-1898) 142 kennis van de instelling, waarvan hij het archief onder handen heeft, en met behulp van de vingerwijzingen, die hij op en in de stukken vindt, en van de instructies, die hij zo gelukkig mocht zijn daaronder tegen te komen, zal hij trachten de oude orde te herstellen, althans zo dicht mogelijk te benaderen. Hij zal dit trachten, omdat de empirische methode niet garandeert, dat het hem ook lukt. Dat hoeft dan niet te betekenen, dat die methode niet deugt. Ook degene, die haar volgt, kan tekort schieten, maar als hij dan het werk enige tijd heeft laten rusten, wil het soms gebeuren, dat de geest over hem vaardig wordt en 'hem naar het gezochte einddoel brengt. Er zijn mij gevallen bekend, waarin een aanvankelijk oordeel, dat geen oude orde te herkennen was, bij hernieuwd onderzoek voorbarig bleek. Maar als wij nu na herhaald pogen moeten constateren, dat wij er met de empirische methode niet komen? Ook dat is nog niet voldoende reden om het herkomstbeginsel los te laten. Immers dat de oude orde empirisch niet te vinden is, impliceert niet, dat er geen oude orde aanwezig is. Alleen, wij moeten haar dan op een andere manier achterhalen. Daarvoor staan ons de methoden ten dienste, die door de aangehaalde schrijvers worden omschreven als analogiebeginsel, functioneel beginsel enz. Het gebruik van de term „be ginsel" werkt hier verwarrend, omdat het niet gaat om alternatieven voor het herkomstbeginsel maar voor de empirische methode. De heer Hardenberg geeft er op blz. 64 een voorbeeld van hoe men analogisch te werk gaande de oude orde van kapittelarchieven kan reconstrueren. Daaruit volgt, dat er meer dan één weg is, die naar verwerkelijking van het herkomstbeginsel leidt. Het spreekt vanzelf, dat men die verschillende methoden ook los van dat beginsel kan toepassen, bijv. om in het archief de doelmatigste orde aan te brengen, afgezien of die met de oude orde samenvalt of niet. Dat betekent dan de introductie van een nieuw beginsel, het doelmatigheidsbeginsel. Gratama heeft dat reeds een mensenleeftijd geleden willen doen, maar het werd door de vereniging van archivarissen afgewezen1). Later heeft Fruin de gevaren ervan nog eens duidelijk gemaakt2). De grootste voorzichtigheid is dan ook geboden, mede omdat het begrip doelmatigheid in dit verband niet objectief bepaald is. Het zoeken naar de oude orde blijft de voornaamste taak van de archivaris. Bij archieven of gedeelten van archieven, waar die op geen enkele wijze te vinden is, moet hij noodgedwongen zelf een orde aanbrengen, waarbij hij uiteraard een zekere doelmatigheid in het oog zal houden. Het is wederom een kwestie van methode, hoe hij die wil bereiken, en het is wenselijk, dat hij daar in de inleiding van zijn inventaris rekenschap van aflegt. P. SCHERFT VERVOLG Uit het voorafgaande17a) is duidelijk genoeg komen vast te staan, dat de zaak van de archieven van het Overkwartier er een is, die verschillende aspecten en facetten heeft, niet alleen archivalische, maar ook internationale en volkenrechtelijke, die op hun beurt weer in het bijzonder verband houden met problemen van staten-opvolging. Ons wil het voorkomen, dat, wat het archivalische aspect betreft, de zaak nog niet eens het allermoeilijkste gelegen heeft. Een schifting, die gaten en caesuren maakt in een organisch geheel als een archief zal niet gauw door welke eigenaar van de bescheiden ook worden toegestaan. Men hoeft er in dit geval slechts op te letten, hoe weinig Pruisen zelf daarvan gediend was, toen de rollen van vrager en nièt-gever verwisseld waren. Dat echter een aangrenzende mogendheid (en a fortiori een aangrenzende grote mogendheid ten opzichte van een andere van de tweede rang) bijzondere gevoeligheid aan de dag legt voor het lot van archieven, die, hoewel in handen van een andere soeverein, van materieel belang zijn voor haar zelf en voor haar onderdanen, kan al evenmin verwondering wekken als het feit, dat iedere soevereine staat heer en meester wil blijven in zijn eigen huis. Een tekenend voorbeeld voor dit laatste is ook een passus uit de conclusie van de substituut- officier van justitie Bosch Van Oud Amelisweerd te Roermond op 21 oktober 189718) £)ie passage belicht echter, voor zoveel het hier een conflict tussen twee staten betreft, niet het hoofdprobleem. Gesteld al, dat het door Roermond gedaan beroep op art. 18 intern van onwaarde wordt door de prevalentie van een hoger recht19), volgt daar dan uit, dat de Nederlandse Staat ook tegenover de Pruisische zou ontheven zijn van een beding, dat het expressis verbis heeft aanvaard? Kan het verblijf van de onderwerpelijke archiefstukken dan wel als een zuiver binnenlandse aangelegenheid worden gezien? Is het '7a; Zie blz. 111-123. 18) „Toegegeven, dat Art. 18, door de opeenvolgende geschiedkundige gebeurtenissen bijna geheel van zijn kracht beroofd, Roermond nog een recht toekent om de daarbij bedoelde archieven binnen zijn muren te behouden, dan ontnemen hoogere rechtsbegin selen aan dat recht alle kracht. Boven dat recht staat het recht van den Staat om te bepalen, waar zijn archief stukken zullen verblijven. Dit recht vloeit voort uit de souvereiniteit van den Staat, daarop berusten tal van Koninklijke Besluiten, tegen de uitoefening van dat recht vermogen vreemde regeringen niets. Waar het, zooals hier, de toepassing van dat recht geldt op eene binnenlandse aangelegenheid van onzen souvereinen Staat, mag jure gentium eene andere souvereine staat zich daarin niet mengen. Het beginsel van non-interventie in dergelijke aangelegenheden, in 1715 nog niet algemeen erkend, geldt thans zeer zeker en klemt te meer, omdat Pruisen geen belang bij de verplaatsing heeft en overal elders „libre accès" en „copie authentique" zal kunnen verkrijgen." (Men zie ook de passage hierboven, waarop noot 9 slaat.) 19In dit geschil voor de Arrondissementsrechtbank was Pruisen uiteraard geen partij. Maar heeft het er niet iets van, alsof men toch i.e. een „Thatbestand" trachtte te construeren, die het mogelijk zou maken de wet te stellen boven een verdrag?

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 2