KRONIEK
162
VERSLAG VAN HET RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE
Het verslag over 1958 begint met de vermelding dat de uitbreiding van het
dienstbetoon karakteristiek is geweest voor de ontwikkeling van het Instituut
in dit jaar. Dit groeide grotendeels voort uit de ontstane mogelijkheid van
vergoeding voor geleden onrecht door de Duitse Bondsrepubliek, waarvoor
het Instituut het bewijsmateriaal voor deze claim het gaat om een geschat
bedrag van 200 miljoenzal leveren. Met gerechtvaardigde voldoening
constateert het verslag dan ook dat zonder het door het Instituut verzamelde
materiaal en de bij zijn ambtenaren aanwezige kennis het bewijs slechts zeer
ten dele zou kunnen worden geleverd.
Het verslag brengt verder belangrijke mededelingen over de afwikkeling
der instelling. In 1955 was bepaald dat de werkzaamheden per 1 jan. 1961
voltooid moesten zijn, doch reeds in 1957 stond vast dat deze termijn te kort
was. Het directorium, vooropstellend dat het Instituut een tijdelijk karakter
moest blijven dragen, meende dat de voltooiing van het wetenschappelijk
werkprogramma eerst in 1964 zou kunnen vallen. Nadat door Financiën op
beperking t.a.v. de publikatiën was aangedrongen stelde het directorium een
nieuwe ontwikkelingsnota op waarbij werd voorgesteld: de collecties, voor
zover uit gedrukte stukken bestaande, m.i.v. 1 jan. 1963 over te dragen aan
de Kon. Bibliotheek, alle overige met uitzondering wellicht van de Indische,
die een andere bestemming zou kunnen vinden aan het Algemeen Rijks
archief. Na die datum zou het Instituut gereduceerd worden tot een klein
bureau, verdere bezuiniging zou worden gevonden door het laten vervallen
van een deel der bronnenpublikaties en enkele monografieën; aan de vol
tooiing van de beschrijving der collecties mocht echter niet worden getornd.
Het voorbehoud werd echter gemaakt dat het dienstbetoon zodanig zou
verminderen, dat het verantwoord zou zijn de collecties per 1 jan. 1963 te
verspreiden, het zou dan ook uit oogpunt van financieel belang voor de Staat
in een bijlage wordt dit nader gedetailleerd onwenselijk zijn per die datum
tot verspreiding over te gaan. Voor 1958 tot en met 1964 zou dan f 147000
nodig zijn; het totaal der afwikkelingsnota-1957 beliep f 1925000. Voor het
einde van het dienstjaar 1958 was de ministeriële beslissing hierover nog niet
ontvangen. Het directorium heeft echter reden te hopen dat met de goed
keuring der nieuwe voorstellen die vaste grondslag hersteld zou worden
waaraan de arbeid van het Instituut dringend behoefte heeft.
Verder brengt het verslag een overzicht van de stand der voorbereiding
van het werk van dr. L. de Jong, Geschiedenis van Nederland in de Tweede
Wereldoorlog, evenals t.a.v. de onderhanden zijnde bronnenpublikaties.
BUITENLANDSE ARCHIVISTISCHE LITERATUUR
II
Archivum VI 1956) brengt het volledig verslag van het Tweede internatio
nale archief congres te Florence in sept. 1956. Verder de eerste van een reeks
artikelen over archiefgebouwen n.a.v. recente bouw of vernieuwingen: Sam.
Hedar, On Building Archives; T. R. Schellenberg, Modern Archival Buildings;
G. Winter, Gedanken über einen Archiv Neubau (gebaseerd op ervaring met
163
het Bundesarchiv te Koblenz); Ivor Callis, Notes on Modern Archive Buildings
in England, Wales and Northern Ireland; M. Duchein, Les batiments d'ar-
chives départementales en France (toestand voor en na 1945, met afbeeldingen
van de nieuwe depots te Laon, Toulouse, Marseille, Guéret, Aurillac, Mézières,
Tours, en tal van plattegronden). De reeks wordt vervolgd in dl. VII (1957),
met artikelen van ir. I. Varoni, La construction des batiments d'archives en
U.R.S.S. (met afb.); Hanns Gringmuth-Dallmer, Archivbauten in der Deut-
schen Demokratischen Republik (alsv.); Yrjö Nurmio, Recent Construction
Work on Archive Buildings in Finland (alsv.); E. G. Campbell, Buildings
and Equipment of Federal Record Centers in the Unites States; D. B. Wardle,
Public Record Office; the Repository; P. Durye, Aménagements et constructions
aux Archives nationales de France de 1948 a 1958 (alsv.); J. Papritz, Das
Gebaude des Staatsarchivs Marburg (alsv.); Aloys Schmidt, Das Neubau des
Staatsarchivs Koblenz (alsv.); L. Kolarz et W. Parczewski, Le nouveau bati-
ment central der Archives d'Etat a Varsovie (alsv); Balint Ila, La filmothèque
des Archives nationales de Hongrie (alsv.); Emeterio S. Santovenia, El Ar-
chivo Nacional de Cuba. Wij moeten thans met deze enumeratie volstaan
doch mogen bestudering van deze artikelen, nu ook Nederland voor een
omvangrijke vernieuwing zijner archiefgebouwen staat, aan autoriteiten en
collegae met aandrang aanbevelen. Misschien vindt iemand onzer hierin aan
leiding eens een algemeen artikel over deze belangrijke materie te schrijven.
Beide delen vervolgen de Bibliographie analitique internationale betreffende
het archiefwezen, nu over de jaren 1954-1956, bewerkt, met behulp van
anderen, door Robert-Henri Bautier.
The American Archivist 1958 afl. 1 brengt een kort doch belangrijk artikel
van Mary Givens Bryan: Trends of Organisation in State Archives, een
soort State of the Union'' t.a.v. de staatsarchieven n.a.v. een Preliminary
Report, daarover in 1957 opgesteld. Gezien de zelfstandigheid der Noord-
amerikaanse staten is ook in de organisatie der archieven nogal variatie, maar
men streeft naar eenheid. Kwesties als gebruik van Barrow laminators", pro
gramma's, al dan niet scheiding van archieven en andere diensten (bibliothe
ken!) in hetzelfde gebouw, aanwezigheid van historische en archiefcommissies,
de vraag aan welke instantie de archieven ondergeschikt zijn, de personeels
bezetting, passeren hierbij de revue. Het artikel van H. Mitchell, Archives
of Newfoundland, geeft een overzicht van het nu tot ontplooiing gekomen
archiefwezen van dit eiland. Oorspronkelijk een Brits visserijstation, zijn
de oudste archivalia in het Public Record Office te vinden; die in Newfound
land beginnen eerst in 1749 en lopen dan slechts over de maanden der visserij,
maart tot oktober. Eerst na 1820 is er van geregelde vestiging, en dienover
eenkomstig van een doorlopende administratie en derzelver neerslag, sprake.
In 1955 heeft de Memorial University of Newfoundland, met steun van de
Carnegie Corporation, zich de verzorging daarvan aangetrokken. Een onder
zoek naar in het buitenland m.n. in het P.R.O. en de mss.-room van het
Britsch Museum aanwezige archivalia werd ingesteld, ten vervolge van
hetgeen het eilandbestuur reeds eerder had laten doen. Van deze zijn thans
met behulp van de Public Archives of Canada mikrofilms gemaakt. Ook in
diverse archieven in de V.S. ligt nog veel materiaal, evenals in Frankrijk.
Het in Newfoundland reeds aanwezige eigenlijk gezegde archiefmateriaal