114 1) De voormalige Landscommanderij AldenBiesen, 2) D'e acht buiten het Pruisisch grondgebied gelegen commanderijen en 3) De vier ondercommanderijen van de Rijn (Siersdorff, St. Gilles, Ramers- dorff en JungenBiesen) Men notere, dat onze gezant door zijn minister uitdrukkelijk was opgedragen te kennen te geven, dat wij die afschriften alléén verlangden met het oog op hun wetenschappelijke waarde (met name voor de toenmalige provincies Brabant en Limburg, aangezien zich bij de genoemde archieven ook stukken bevonden, die afkomstig waren uit de eveneens tot de Duitse Orde be hoord hebbende commanderij Gemert). Het was bepaaldelijk niét geschied om te zijner tijd een eventuele basis te hebben voor terugvordering. Dit scheen men namelijk eerst te Dusseldorf te hebben verondersteld. Voor gemaakte kosten declareert de gezant Rochussen op 4 mei 1878 de som van RM 115,45 of f 69,27 Nederlands courant. In de twintig jaren, die met deze in het wezen der zaak negatieve afdoening zijn gemoeid geweest, is er van onze kant nog een soortgelijk verzoek gericht tot onze Oosterburen. Ditmaal op instigatie van de minister van Binnenlandse Zaken Heemskerk. Naar aanleiding van diens mededelingen brengt namelijk de minister Van der Does de Willebois op 23 augustus 1875 onder aandacht van de gezant te Berlijn, dat zich in het Staatsarchiv te Dusseldorf nog bevonden: a) Fragmenten van de archieven van de Collegiale of Kapittelkerk van St. Peter, alsmede van het klooster van de Dominicanen en van het klooster St. Agnetenberg te Sittard en b) Een dertiental portefeuilles met akten, vonnissen enz. van het hoofdge recht, het gerecht en de voogdgedingen te Sittard uit de jaren 1651-1778. De onder a) genoemde stukken hadden aanvankelijk berust in het archief van het Roerdepartement, maar daarna deel uitgemaakt van het provinciaal archief te Keulen om ten slotte te worden gedeponeerd te Dusseldorf. De onder b) genoemde had men bij de nadering van de Fransen in 1794 naar Dusseldorf overgebracht, later een tijdlang gezet bij het Tribunal de Première Instance te Aken en uiteindelijk weer naar Dusseldorf verplaatst. De onder brenging van deze laatste archieven in een Duits Rijksdepot verklaarde men hier uit de omstandigheid, dat Sittard (na vroeger onder Gulik en Berg te hebben gehoord) als prefectuur van het Roerdepartement gedurende het Eerste Keizerrijk onder Aken viel. Ook dit verzoek sorteert geen effect. Op 27 oktober legt de gezant Rochus sen een nieuw Pro-memorie over, waarin de gronden worden ontwikkeld, waarop de afwijzing steunt7). Wel betuigde de minister Von Btilow inmiddels zijn leedwezen, dat aan het verzoek niet had kunnen worden voldaan. Tussen 1870 en 1890 is er blijkens het dossier niet meer over deze zaken Dit stuk is, zonder dat op Buitenlandse Zaken afschrift werd gehouden, naar Binnenlandse Zaken doorgezonden, maar daar door ons niet meer getraceerd. Uit een later te bespreken conceptnota van Binnenlandse Zaken van 30 april 1897 blijkt echter, dat men te Berlijn het beroep op de „einschlagige Staatsvertrage" (van 1816) van de hand wees „indem in den voorbezogenen Traktaten lediglich die Auslieferung der auf die Bürgemeistereien und Communiën bezüglichen Archiven stipulirt ist, im Düsseldorfer Archive dagegen sich keine aus stadtischem Besitze stammenden Schrift- stücke befinden". 115 gecorrespondeerd. Pas in 1890 leven zij weer op in verband met geruchten, dat de Nederlandse regering van plan zou zijn de archieven van het Over- kwartier uit Roermond weg te halen en een plaats te geven te Maastricht. In een stuk van 3 oktober van dat jaar maakt de Duitse legatie de bezwaren kenbaar, die hiertegen bij belangstellenden rondom Aken zouden rijzen. Op nieuw wordt verwezen naar art. 18 van het Barrière-tractaat. De minister van Buitenlandse Zaken Hartsen informeert dan bij zijn ambt genoot van Binnenlandse Zaken De Savornin Lohman of inderdaad tot die mutatie besloten was en zo ja hoe hij dacht over de hier geopperde bezwaren. Lohman's antwoord luidt op 10 oktober d.a.v., dat nog geen be slissing gevallen was, maar dat wij ons in ieder geval de vrije beschikking over onze eigen archieven moesten voorbehouden. Ook liet hij niet na onmiddellijk de toepasselijkheid van het weer opgedoken artikel 18 te wraken. Op dit stuk is door Buitenlandse Zaken geen actie genomen. Men vindt alleen bij het desbetreffende agendanummer aangetekend, dat het nadere van de zijde van de Duitse gezant moest worden afgewacht. Maar als deze op 13 december 1890 rappelleert heeft Hartsen dus zijn antwoord klaar liggen, dat binnen drie dagen uitgaat. Op het vlak van de betrekkingen tussen Pruisen-Duitsland en Nederland in deze heerst dan opnieuw een vijftal jaren rust. In die jaren doet zich echter een materiële verandering voor. D'e stukken van het Overkwartier worden namelijk (voor zover er, zoals wij nog zien zullen, geen spaak in het wiel gestoken wordt) van Roermond naar Maastricht getransporteerd. Dat besluit is dan inderdaad genomen. Waarom precies? Wij zagen reeds, dat de oude hertogelijk Gelderse archieven (als zodanig aan het Rijk behorend) zich te Roermond bevonden, waar het overigens niet al te ordelijk scheen toe te gaan8). In ieder geval vond men het in 1890 nodig zekerheid te verkrijgen omtrent de vraag, welke stukken deel uitmaakten van het Rijksdepot. Er werd een inventaris gemaakt van de als zodanige ge claimde stukken en deze lijst legde men ter fiattering voor aan het Roermonds gemeentebestuur. Daar had men evenwel op- en aanmerkingen. B. en W. ver strekten hunnerzijds een opgaaf van hetgeen ten onrechte op die lijst zou zijn opgenomen. Met dit alles raakte men een voor de gemeente bijzonder gevoelig punt. B. en W. hadden immers al jaren lang niet willen toegeven, dat het oud- Gelders archief in zijn geheel Rijksarchief zou zijn. Een aantal aanwinsten namelijk was bekostigd door de gemeente en als zodanig ook bij het gemeente- s) De Rijksarchivaris Van den Bergh constateert overigens in zijn inspectierapport aan Binnenlandse Zaken van 23 september 1876, dat (toen) het Gemeente- en het Rijksarchief wel in één ruim vertrek berustten, maar toch gescheiden waren gehouden en in afzonderlijke kasten geplaatst. De gemeente Roermond, die J. B. Sivré benoemd had als archivaris voor de Stad en voor het Overkwartier, maakte ook geen bezwaar, toen deze bij Kabinetsrescript van 22 februari 1877, No. 11, benoemd werd als Rijks ambtenaar voor het Roermondse Rijksdepot. Art. 6 van zijn instructie verplichtte hem in die qualiteit nadrukkelijk er zorgvuldig voor te waken, dat de stukken van het Overkwartier op generlei wijze vermengd raakten, met de oude gemeentestukken. De instructie van Sivré als gemeente-archivaris werd hiermede in overeenstemming ge bracht en schreef hem, na de herziening, voor er anderzijds voor te waken, dat de gemeentelijke stukken op generlei wijze vermengd raakten met die van het vroegere Overkwartier.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 8