HET GESCHIL MET PRUISEN EN DUITSLAND OVER DE ARCHIEVEN VAN HET GELDERSE O VERKWARTIER (1856-1898) 110 individuele personen betreffen. Het zou tijdverspilling zijn hier de „interes sante" gevallen te gaan uitzoeken, gesteld dat we die dan al zouden kennen. Het gaat b.v. niet aan miljoenen ingevulde belastingbiljetten te bewaren, om dat enkele tientallen later misschien interessant zijn voor de biografen van grote mannen of voor toekomstige genealogen. De wèl te bewaren archieven zullen moeten worden geschift; voor de archieven aan de top, de belangrijkste, zal men lijsten kunnen opmaken van hetgeen vernietigd, van de lagere van hetgeen bewaard moet blijven. Ook zal vrijwel alles wat de comptabiliteit betreft en dit raakt bijna alle in stellingente zijner tijd opgeruimd kunnen worden. Wij menen ook, dat de vernietiging moet plaats vinden vóór de overdracht der stukken. D'e daarbij in acht te nemen regels moeten zo eenvoudig mogelijk zijn, want anders komt er „wegens gebrek aan tijd" niets van terecht. Een gevolg van deze vernietiging kan zijn, dat er van de oude structuur van het archief weinig overblijft of dat deze verandert. Dit stelt de archivaris voor nieuwe problemen. Hij moet dan naar omstandigheden handelen. Zelfs bij de nieuwste archieven is het denkbaar, dat bepaalde dossiers zo uitgedund worden, dat de rest beter tot een rubriek verenigd kan worden. Tenslotte nog enige korte mededelingen. Aan de beschrijving van familie- en huisarchieven zal meer aandacht worden besteed dan in de oude handleiding; eveneens aan de zegelbeschrijving. Bij het maken van regesten wordt tevens aanbevolen regesten te maken van bewijsstukken uit latere tijd, van stukken die in ons burgerlijk wetboek authentieke akten heten. Vooral de beheerder van het archief van een nog levende instelling zal het nut van een lijst van eigendomstitels en overeen komsten van voortdurend belang gevoelen. Ook zijn regels opgenomen voor het maken van regesten van kaarten. Bij het hoofdstuk „Indices" zal meer aandacht worden besteed aan het maken van indices van begrippen of zaaksaanduidingen, terwijl ook de moge lijkheid van een algemene index op de inhoud van een archiefdepot wordt geopperd. Wij hebben ook overwogen enige typen van inventarissen op te nemen. De praktische uitvoerbaarheid moet evenwel nog worden bekeken. Eveneens is het wenselijk enige reproducties van archiefstukken op te nemen en een kaart van de staatkundige indeling van ons land omstreeks 1794. Voor het zoeken naar de verblijfplaatsen van oude stukken kan dat van belang zijn. Wanneer LI wilt weten hoe ver wij nu eigenlijk zijn, kan ik mededelen, dat wij ieder ons gedeelte vrijwel in concept klaar hebben. Wij hebben echter nog niet alles besproken en de herhalingen en doublures verwijderd. Onze taak zal nu zijn tot een juiste verdeling van de stof te komen en dan de definitieve tekst te schrijven. W. J. FORMSMA Nieuwe leden. Als lid zijn door het bestuur aangenomen de heren A. Graaf- huis (II), hoofdcommies aan het archief der gemeente Utrecht, M. A. van der Wijst (II) te Gemert en H. J. Nijhuis (II), archivaris van het Algemeen mijn werkersfonds te Heerlen. Bedankt heeft als lid de heer J. S. A. Delahaye (II) te Zundert. 111 EEN DIPLOMATIEKE EN INTERDEPARTEMENTALE CORRESPONDENTIE. In de tweede helft van de negentiende eeuw stuit men in de stukken bij herhaling (zij het niet zonder tussenpozen) op bepaalde moeilijkheden op archiefgebied tussen Nederland en Pruisen. Moeilijkheden, die op steeds scherper toon schijnen te worden voorgedragen en hun oorsprong vinden in het feit, dat delen van het voormalige Overkwartier nog al eens van gezag hebben gewisseld. Dit toch leidde als vanzelf tot claims en verzoeken van weerskanten (al dan niet met een beroep op verdragen, die de gesprekspartner vervallen achtte of niet toepasselijk), hetzij tot schifting en cessie van archief bestanddelen, hetzij tot hun betere verzorging. Ook wenste men zich aan Pruisische zijde, toen bij ons te lande op voorstellen van afstand en schifting niet werd ingegaan, op steeds geprononceerder wijze een duidelijk geformuleerd bijzonder recht te zien toegekend van toezicht en gebruik.1) Het begon met een drietal stappen (één Duitse in 1856 en twee Nederlandse, respectievelijk in 1858-1877 en in 1875), die een meer opzichzelfstaand en incidenteel karakter dragen, maar de indruk achterlaten, dat het negatieve resultaat beide partijen prikkelbaar heeft gemaakt, als het ware een grond stemming heeft gekweekt van lichtgeraaktheid en gekwetst soevereiniteits- gevoel, welke op haar beurt weer moeilijk zonder invloed kan zijn gebleven op de gang van zaken bij de behandeling van het geschil nopens de ordening en toegankelijkheid van het Roermondse Rijksdepot. Dit geschil, waarop de Pruisische stap van 1856 ook reeds doelt, heeft daarna een tijdlang gesluimerd. Van 1890 tot 1898 is het echter weer om zo te zeggen aan de orde van de dag geweest. Zijn climax bereikt het dan vooral in de jaren 1895 en volgende, als de verplaatsing van het Roermondse Rijksdepot zowel bij ons als over de grens de gemoederen in heftige beroering brengt. Hetgeen zich in het internationaal verkeer hier om heen tussen beide landen afpeelt, vormt het eigenlijke onderwerp van dit opstel; hetgeen daaraan tot 1890 voorafgaat meer een ouverture of preludium. Bij brief van 5 augustus 18562) bood de Pruisische gezant Von Königsmark de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Gevers Van Endegeest een Memorie aan van de Historische Verein te Gelder, waarin geklaagd werd 1Na de vorming van het Duitse Rijk wordt de correspondentie natuurlijk door het ministerie te Berlijn gevoerd, dat echter in deze de spreektrompet van Pruisen is. Wij zullen daarom (zoals ook onze stukken doen) ook na 1870 bij voorkeur over Pruisen spreken en niet over het Keizerrijk. 2) Men zie (ook voor de andere brieven, die worden aangehaald) het doss, van Buitenlandse Zaken onder het oude nummer A 205. In het dossier van Binnenlandse Zaken op het Algemeen Rijksarchief (K 6 W V/28), dat door ons ter aanvulling is gebruikt, zijn geen stukken aangetroffen, die op de onderhandelingen met Pruisen- Duitsland slaan. Ook de Kabinetsagenda van Binnenlandse Zaken geeft dienaangaande geen uitsluitsel.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 6