108
Wij kunnen ook het analogiebeginsel toepassen en de stukken rangschikken
overeenkomstig de volgorde in soortgelijke andere archieven of naar een wèl
naar een bepaald systeem geordend gedeelte van hetzelfde archief. Het laatste
zal naar mijn mening moeten gebeuren bij vele nieuwe archieven. In de eerste
jaren van een pas ingestelde overheidsdienst is in de regel van een bepaald
systeem van archiefvorming geen sprake; zodra wel een vaste methode wordt
toegepast kan men het best ook de voorafgaande stukken daarbij doen aan
sluiten. Dit zal, dunkt mij, ook bij de jongere bedrijfsarchieven moeten ge
schieden.
Deze beginselen zijn niet in strijd met het restauratiebeginsel, maar worden,
zoals gezegd, toegepast, wanneer dit te kort schiet. Moeilijker wordt het bij
een ander beginsel, dat wèl strijdig kan zijn met het herkomstbeginsel, n.l.
het Pertinenzprinzip of betrekkingsbeginsel. Ik denk daarbij niet zozeer aan het
Duitse territoriale of lokale Pertinenzprinzip, waarbij alle stukken welke op
bepaalde landen of plaatsen betrekking hebben worden verenigd want dat
wordt in ons land niet toegepast maar aan het beginsel dat meebrengt
dat de betrekkingen waardoor of tengevolge waarvan enige archiefonderdeel
uit zijn oorspronkelijk verband later is overgebracht in een ander verband
evenzeer behoren te worden ontzien.
De oude handleiding spreekt hier ook over, zonder het bij name te noemen,
in par. 5, waar wordt gezegd, dat, zo de functies of rechten van een bestuur
op een ander overgaan, de archieven medegaan, maar hier is sprake van
archieven in hun geheel en dat levert niet de grootste moeilijkheden. Veel
lastiger is de kwestie van de overgang van archief onderdelen. Par. 10 handelt
hierover en zegt dat splitsing van archieven verkeerd is. Wij kunnen het
daarmee eens zijn. Toch zijn er stukken die op rechtmatige, normale wijze
van het ene archief in het andere over kunnen gaan, b.v. eigendomstitels bij
verkoop van het desbetreffende goed. Dan zijn er de procesdossiers. Bij
hoger beroep wordt het dossier van de zaak gezonden naar de hogere recht
bank, in wier archief het dan blijft berusten. Ook deze gevallen leveren nog
geen bezwaren op. Moeilijker met het herkomstbeginsel in overeenstemming
te brengen is de overbrenging van de oude plaatselijke rechterlijke archieven
en de retroacta van de burgerlijke stand. Maar ook hier wijkt de leer voor
de praktijk.
Lastiger nog op te lossen is de vraag wat te doen bij verandering van
taak, bij overgang van functies van het ene bestuur op het andere. Deze
vraag is van actuele betekenis. Bij ministeries komt b.v. herhaaldelijk com
binatie en splitsing voor en gaat een bepaalde taak van het ene ministerie
over aan het andere. Moet dan het bijbehorende archiefgedeelte bij het oor
spronkelijke ministerie blijven of overgaan naar het nieuwe? Voor het een
zowel als voor het andere is veel te zeggen. Par. 10 van de oude handleiding
luidt: ,,Bij het archief van het bestuur eener nog levende corporatie kan het
door veranderingen in de bevoegdheden dier besturen soms bepaald noodig
zijn, archiefstukken, die op deze functiën betrekking hebben, af te staan aan
hen, die deze functiën thans uitoefenen en de stukken noodig hebben bij
het volvoeren hunner taak". Wij kunnen het hiermee eens zijn. Het is volgens
ons een kwestie van praktijk. Van groot belang is de mate van zelfstandigheid
van het desbetreffende archiefgedeelte en de mate van vergroeiing met het
overige. Deze factoren moeten we ook in aanmerking nemen bij de vraag
109
of we later dit archief gedeelte weer moeten verplaatsen wanneer wij menen,
dat indertijd een overbrenging ten onrechte is geschied.
Er zijn dus inderdaad, zoals mr. Hardenberg in zijn reeds aangehaald
artikel heeft gezegd, naast het restauratiebeginsel andere ordeningsbeginselen
waarvan wij ons bij het inventariseren kunnen bedienen.
U zult misschien ook benieuwd zijn wat wij van het organisch beginsel
hebben gemaakt, het beginsel, dat in de laatste jaren zo veel inkt heeft doen
vloeien. Voor sommigen van U zal het misschien een teleurstelling zijn te
horen, dat wij het overboord hebben gegooid. Wij menen, dat dit beginsel
het is zelfs de vraag of we hier van een ordeningsbeginsel mogen spreken
te veel doet denken aan het dierenrijk. Wij ontkennen niet, dat een archief
groeit of gegroeid is, maar wel, dat de orde in het archief van zelf ontstaat
en groeit. Deze orde is mensenwerk en willekeurig, maar daarom nog niet
systeemloos. Dit is de ene kant. Aan de andere kant wekt dit organisch
beginsel de associatie met staats- of overheidsorganen en wanneer men het
dan inderdaad tot beginsel gaat verheffen kan het tot de conclusie leiden,
dat een archief moet worden ingericht overeenkomstig de scheiding van deze
organen, of wanneer het dat niet is, dienovereenkomstig herordend moet
worden. Dus dat men archieven van de gemeenteraad en van B. en W. moet
gaan onderscheiden of die van Prov. Staten en Gedep. Staten. Zelfs dat
secretarieafdelingen organen zijn die hun eigen archieven behoren te hebben.
Wel zien we, dat de archieven tijdens hun ontstaan door de ordenende hand
van de mens een bepaalde bouw, een bepaalde structuur hebben gekregen.
Om het bovenbedoelde misverstand te voorkomen, menen we beter te doen,
wanneer we daarover spreken, de term organisme te vervangen door structuur.
Het woord organisch kunnen we dan gebruiken zonder enige principiële bij
bedoeling. Ik kan me zelfs voorstellen, dat ik zou zeggen, dat twee of meer
archieven een organisch geheel vormen, b.v. commissiearchieven vormen met
het archief van het bestuur, dat deze commissies heeft ingesteld, een organisch
geheel. Waarmee ik dan alleen wil zeggen, dat ze naar hun wijze van ontstaan
bij elkaar horen. Met de oude handleiding kom ik daarmee, geloof ik, niet
in strijd, waar immers in de aanhef van 5 gezegd wordt: „Evenals een
archief een organisch geheel is, zoo is ook een archiefdepot een historisch
gevormd product".
Wij menen ook de term „organisch" daarom niet meer op de voorgrond
te moeten stellen, omdat wij niet meer, zoals onze voorgangers, behoeven te
strijden tegen de charterbibliotheken en soortgelijke willekeurige verzamelingen,
waartoe men in de 19e en vorige eeuwen de archieven vervormde, en uit
reactie waartegen men dan ging spreken van organische eenheden.
Uiteraard zullen wij in de nieuwe handleiding meer over het vernietigings
probleem moeten spreken dan de oude handleiding doet. Wij kunnen niet
meer volstaan met het vernietigen van losse afschriften zonder palaeografische
waarde (par. 34). Wij menen, dat we radicaal moeten zijn, zowel om praktische
redenen, dat eenvoudig niet alles bewaard kan blijven, als om wetenschappelijke,
dat wij anders het materiaal niet meer kunnen overzien. Wij kunnen ons
dan ook in het algemeen aansluiten bij de conclusies van de Duitsers Santé
en Rohr. Wij zullen er niet voor mogen terugschrikken archieven die wij
van geen belang achten voor de historie in hun geheel te vernietigen. Het
zullen voornamelijk die zijn waarvan de dossiers of stukken gevallen van