124 uit s graven molen te Zutphen voor misbrood aan het klooster Bethlehem gegeven moesten worden. Graaf Reinald II, die de schenkingen van zijn voorzaten bekrachtigde, be paalde tenslotte in 1332, dat de zes aam wijns in den vervolge voldaan zouden worden door de tollenaren te Lobith, doch stelde niets naders vast omtrent de wijze van uitkering van de drie malder tarwe 's jaars. De water molen was namelijk in 1312 aan de stad Zutphen in erfpacht uitgegeven door s graven vader3). Uit de eerder aangehaalde rekeningposten van 1294/95 blijkt, dat de uit keringen aan het convent van Bethlehem inderdaad geschiedden. De tarwe of weit liep kennelijk over langer dan één jaar, gezien het getal van vijf malders in de plaats van drie. Het grote „Liber et registrum reddituum et bonorum monasterii Bethlehemensis", hetwelk in 1427 door de procurator Gerardus Wille aangelegd werd aan de hand van een goederenlijst uit het jaar 1379 (thans verloren), vermeldt fol. LXX vso: Item uyt den moelenen der stat van Zutphen hebben wy jaerlix III malder weyts ende uyt den toll to Lobede VI amen wijnsdie ons gegeven sijn van Otten ende Reynolt, greven van Ge/re, ende na confirmiirt van greve Reynolt, des vors, Reynolts soen. Vide litteras tres in primo latere et I. Vide etiam instrumentum com- posicionis cujusdam discordie inter civitatem Zutphaniensem et nos super tribus maldris tritici predictis numero L"De drie grafelijke oorkonden waren blijkens de verwijzingen afgeschreven op het eerste blad en fol. I van het cartularium van Bethlehem. Ook de minnelijke schikking tussen de heren van Bethlehem en de magistraat van Zutphen d.d. 10 april 1383 is in het car tularium opgenomen fol. L rechter bladzijde. Volgens het kleine goederen- register, eveneens aangelegd in 1427, kwamen de uitkeringen in tarwe en wijn aan de custodie van het klooster toe, doch werd er uit de tol te Lobith destijds niets betaald4). De schikking van 1383, waarvan een grosse te Arnhem berust5), was tussen het convent van Bethlehem en de regering van de stad Zutphen tot stand gebracht door heer Rodolphus van der Molen, priester, secretaris der stad Doetinchem, en Gherlacus Kempinc, rentmeester of ontvanger („receptor van de hertog van Gelre in de graafschap Zutphen, en hield m, dat de Zutphense stadsontvangers voortaan telkenjare op St. Andries malder tarwe zouden geven, te beginnen met het lopende jaar. De drie malders werden, naar uit de Zutphense stadsrekening over 1472/73 valt op te maken, uitgekeerd in de vorm van geld8). -MUl<i.dank VOOr verleende hulP stond Karei de Stoute bij een oorkonde van 24 juli 1473, als recht hebbende van wijlen Arnold hertog van Gelre en graaf van Zutphen, aan Johan I hertog van Kleef en graaf van der Mark af „la viHe et office de Goch et les appartenances ensemble la maison de Lobeth in f Reina!nnn9af 8JUni 1312 Zijn watermolen te Zutphen aan de stad Zutphen n erfpacht voor 000 pond was s jaars. Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden, I. nos. nn j ergel- oud-archief stad Zutphen, inv.nos. 606, 1388, 1389 Beide goederenregisters in het archief Bethlehem, R.A. in Gelderland. J) Archief Bethlehem, ch. no. 294. 1 'u uu gegeveden heren van Belheem 3 molder weites, die si jairlix uutter molen hebben, oen dairvor gegeven 14 stuver vor dat molder, maket 5 1b 2 s lid" Zutphense overrentmeestersrekening over 1472/1473, uitg. Dr. W. Jappe Alberts, 'in Bijdragen en Mededelingen van het Hist. Genootschap, 1957, blz. 111. 125 et le tonlieu illecq", voorbehouden „seulement les foy, hommaige, ressort et souveraineté, lesquelz foy et hommaige nostredict cousin, et ses successeurs seront tenuz de faire a nous, nosdicts hoirs et successeurs, ducz et duchesses de Geldres". Hertog Johan zou huis en tol te Lobith pas in bezit mogen nemen na de dood van de hertogin-weduwe Katharina7). Na het overlijden van Ka- tharina van Kleef, hertog Arnolds weduwe (f februari 1476) werden LL O huis en tol te Lobith echter niet aan hertog Johan ingeruimd, maar president en raden van de Bourgondische raadkamer te Arnhem benoemden zelfs Derick Gruter tot tollenaar bij provisie in de plaats van de overleden Arnt van Blitterswijck (1476 november 23)8)In de zomer van 1479 nam de Kleef se hertog huis en tol te Lobith gewapenderhand in bezit8). Met hertogin-weduwe Katharina sloot heer Steven van den Boetzelaer, procurator van het klooster Bethlehem, namens proost en convent een akkoord, waarbij de hertogin één voeder wijns gaf en geregelde uitkering in de toekomst toezegde, terwijl de heren van Bethlehem haar het nog achterstallige kwijt scholden10). Aangezien de hertogin spoedig hierop stierf, zullen de klooster lingen wel niets meer ontvangen hebben. Het gesloten akkoord kon hun echter van dienst zijn ter ondersteuning van het verzoek, hetwelk zij in 1484 richtten tot Johan II, sedert 1481 hertog van Kleef als opvolger van zijn vader. Zij ondervonden hierbij steun van de magistraat der stad Zutphen, die een aan bevelingsbrief aan de hertog schreef (1484 augustus 4)11). In het te Dusseldorp bewaarde verzoekschrift staat, dat de conventualen van Bethlehem „wairach- tige copien in deser supplicacien mede ingelacht hebn Hertog Johan II ver klaart in de door hem uitgevaardigde grosse van 7 mei 1485, dat hem de bezegelde vorige brieven getoond zijn en dat hem medegedeeld is, dat het klooster Bethlehem de jaarlijkse uitkering van zes aam wijns tot de dood van hertogin Katharina ontvangen had, en dat hij in den vervolge aan het klooster eveneens zes aam wijns 's jaars uit de tol te Lobith zal laten uitkeren met dien verstande, dat de zes aam wijns vervangen wordt door 16 Overlandse r.gl. 's jaars in goud12). Noch uit het verzoekschrift (van 1484), noch uit het charter van 7 mei 1485 blijkt, dat de drie door Sloet vermelde oorkonden van 1250, 1291 en 1332 zich destijds reeds in het Kleefse hertogelijke archief bevonden of toentertijd 7) Nijhoff, Gedenkwaardigheden, V, no. 11, vergel. no. 51 (oork. van 8 juli 1474). 8) Bijdragen en Mededelingen der Vereniging „Gelre LVI, 1957, blz. 65 met noot 2 aid. Het gold hier een voorlopige voorziening; de raadkamer had géén zeggen schap over het domeinbeheer. 9) Vergel. Nijhoff, V, noot 2 op blz. 109. 10) R.A. Gelderland, archief Bethlehem, concept-kwitantie in de briefwisseling van de proost van Bethlehem, en ch. no. 649 van 1484 aug. 14 (oorspr. op papier met fragment van opgedrukt zegel in groen was van Gijsbert van Wachtendonck, ridder). Staatsarchiv Düsseldorf, Kleve-Mark, LTrkunden nos. 2562, 2563 van 1484 aug. 14. No. 2562 is een gelijkt, afschr. van het aangeh. ch. no. 649 van het archief Bethlehem. No. 2563 een oorspr. brief van Theodricus Buck, „pastoer wilneer toe Herwen ende biechtvader der hogeboeren vorstyn seliger gedechten vrouwe Kathrijn hertogyn van Gelre etc." (papier met overblijfsel van opgedrukt zegel in groen was). 11Archief Bethlehem, afschr. van de brief der stad Zutphen van 1484 aug. 4 bij de briefwisseling van de proost van Bethlehem. 12Staatsarchiv Düsseldorf, Kleve-Mark, Urkunden no. 2568, grosse van 1485 mei 7 (ook afgeschreven in Handschr. A III Nr. 25, fol, 122), en het ongedateerde verzoekschrift behorend bij Urk. no. 2568.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1959 | | pagina 13