onderzoek toegankelijk te maken. Uit kopieën van de klappers, welke op deze
inventarissen vervaardigd worden, zou men echter tegelijkertijd toegangswegen
tot de archieven kunnen vormen, die volgens de onderwerpen der wetenschap
pelijke onderzoekingen en daadwerkelijke belangstelling geordend zouden kun
nen worden naar gelang de behoefte zich daartoe voordoet.
Voor de conclusies van de „Quatrième Table Ronde des archives" moge ik
hier overigens naar de laatste aflevering van het Archievenblad verwijzen.
Voor een ander probleem dat van internationale betekenis is voor onze ar
chieven meen ik hier opnieuw uw aandacht te moeten vragen. Het is het moei
lijke probleem van de schifting en de vernietiging der archiefbescheiden, die
slechts van tijdelijke waarde zijn, en daarom niet in onze archiefbewaarplaatsen
opgenomen of daaruit verwijderd behoren te worden. Dit probleem is in be
handeling geweest op de 35ste Duitse Archiefdag, die op 10 september 1957
in Koblenz gehouden werd. De voordrachten, welke daar over dit probleem
gehouden werden, zijn samenvattend weergegeven in ,,Der Archivar" jrg. X
oktober 1957, Heft 4 en kortgeleden volledig gepubliceerd in de laatste af
levering van „die Archivalische Zeitschrift", Bnd. 54 (1958). Vooral de
voordrachten en de ideeën van prof. dr. G. W. Santé, hoogleraar en directeur
van het Staatsarchiv te Wiesbaden en van dr. W. Rohr, Oberarchivrat aan
het Bundesarchiv in Koblenz, blijken zeer belangrijk te zijn. Zij hebben op hun
beurt gewezen op het feit, dat de archiefbewaarplaatsen onder een lawine van
administratieve bescheiden bedolven dreigen te worden. Sinds de eerste decen
nia van de twintigste eeuw zijn de bestuursinstellingen van de overheid op
schrikwekkende wijze uitgegroeid in omvang en in aantal: over praktisch alle
uitingen en vormen van menselijk leven, staatkundig, economisch, cultureel
etc. heeft de staatsbemoeienis zich uitgestrekt, en de staats- en verdere over
heidsinstellingen zijn zo ontelbaar groot in aantal, dat Santé van een „Hyper
trophic der Behörden" (ziekelijke uitgroei) spreken kan. Met deze ongebreidelde
uitgroei van het aantal publiekrechtelijke organen en instellingen is eenzelfde
„Hypertrophic van schriftelijke bescheiden gepaard gegaan en de moderne
techniek heeft al het mogelijke gedaan om de overwoekerende groei van de
administratieve schrijverij in allerlei vormen te bevorderen. Met deze angst
wekkende groei in aantal van alle mogelijke administratieve bescheiden is tevens
de waarde en betekenis van deze bescheiden enorm gedaald, zodat de over
grote massa daarvan niet voor blijvende bewaring in onze archiefbewaarplaat
sen in aanmerking komt: de kwantiteit is enorm gegroeid, maar ten koste van
de kwaliteit.
Rohr zegt het op de volgende wijze: „Die Akten des 20. Jahrhunderts be-
sitzen im weitesten Umfang nicht mehr die Qualitat, den Rang, den geschicht-
lichen Aussagewert wie ihre Vorganger in früheren Jahrhunderten. Eine all-
gemeine Wertminderung dessen, was da an schriftlichem Niederschlag, aus
den Biiros des Staates, der Selbstverwaltung, der Verbande, der V7irtschaft
usw. hervorgeht, ist festzustellen, und diese Wertminderung schreitet genau in
dem Masse fort, wie der schriftliche Niederschlag sich mengenmaszig poten-
ziert. Das hangt offenbar zusammen mit jener Tendenz zur Vermassung, die
unserem Zeitalter das Geprage gibt und, verbunden mit einer in rasendem
Tempo fortschl'eitenden Technisierung, das gesamte öffentliche und private
Leben in ihren Bann zieht."
„Das Schriftgut, das in solchen modernen Apparaturen entsteht, ist Mas-
9
senware, ein bloszes Hilfsmittel für den Tagesbedarf und eine kurze Spanne
darüber hinaus. Die Akten werden von schlecht qualifiziertem Personal not-
dürftig geführt. Der Sinn für Dauerhaftigkeit, der in zurückliegenden Zeiten
die Registraturen auszeichnete, ist verloren gegangen, kann aber auch, man
musz es zugestehen, von der Sache her kaum gefordert werden. Durch weit-
greifende Vervielfaltigung schwindet der Charakter und Wert der Einmaligkeit,
wie er den alten Akten anhaftet, dahin. Im Wust der Formulare und Karteien
wird das wenige Wesentliche erstickt, soweit es überhaupt in die Akten Ein-
gang findet".
En Santé wijst er dan op hoe er een schuwheid bij de overheidsorganen is
ontstaan voor hun eigen massale produktie aan bescheiden, waarin zij liefst
maar zo kort mogelijk terug bladeren: „Die Verwaltung, an die Geschichte
gebunden, die von ihr zum Teil gemacht wird, arbeitet immer weniger aus der
geschichtlichen Uberlieferung heraus" (p. 91-92).
En „Die Scheu vor den Akten geht von der Behörde auf die Geschichts-
forschung über. Man kann es dem Historiker nicht verübeln dasz er sich mit
diesen Gesteinen nicht gern befaszt, die zu wenig Erze enthalten". Zij lopen
een te groot gevaar in de massale opeenhoping van vrij waardeloze bescheiden
te blijven steken.
Volgens Santé en Rohr is er voor de archivaris maar één mogelijkheid om
deze moeilijkheden te overwinnen en dat is deze, dat hij zich op zijn eigenlijke,
meest wezenlijke taak bezint, dat hij een wetenschappelijk verantwoorde schif
ting aanbrengt in de massale hoeveelheden aan archiefbescheiden, en dat hij
daarbij niet alleen in louter negatieve zin de beslist waardeloze stukken ter
vernietiging afzondert, maar tevens en vootal de beslist wezenlijk waardevolle
bescheiden opspoort en alleen deze ter blijvende bewaring in de archiefbewaar
plaatsen afzondert.
Op grond van de onoverzienbare, overstelpende hoeveelheden van be
scheiden, op grond ook van de in vergelijking daarmede altijd beperkte be
schikbaarheid aan bergruimten en beherend personeel, zegt Rohr: „Der Kreis
des Materials, das einer wirklich dauernden Archivierung würdig ist, kann
und musz so eng wie möchlich gezogen werden" (Archiv. Zeitschr. 54 (1958)
pag. 79).
En dan komt Santé, en na hem Rohr, tot de volgende vérstrekkende en
diep-ingrijpende conclusie:
de schifting der archivalia moet aan de wortel, bij de bronnen beginnen:
n.l. bij de overheidsinstellingen zelf, in deze zin, dat de archieven van bepaalde
categorieën van overheidsinstellingen zonder meer van een blijvende bewaring
worden uitgesloten en dus nimmer naar onze archiefbewaarplaatsen worden
overgebracht.
Zij komen tot deze conclusie op grond van de volgende overweging: bij de
geweldige groei van het overheidsapparaat, dat door talloze bestuursorganen
zich bemoeit met even talloze facetten van het maatschappelijk leven, onder
scheiden zich bepaalde overheidsorganen door het feit, dat zij als het ware
als de dragende constructies van het Bestuur beschouwd moeten worden, die
over de grote lijnen in de gevoerde staatkunde en in het bestuur beslissen en
zodoende creatief werkzaam zijn; andere bestuursorganen werken in grote
afhankelijkheid van de eerstgenoemde „konstruktieve" organen en zijn slechts
uitvoerende organen, als het ware een vulsel tussen de dragende constructies