44 einden opgesteld. Gezien de vele belastingontduikingen kan men zich afvragen k! umj vo1ldoende bebouwbaar is. Hoewel steeds de nodige voor zichtigheid m acht dient te worden genomen, is het niet onwaarschijnlijk, dat et ontduikingspercentage overal ongeveer gelijk is geweest. Dientengevolge zullen -^eve getahen als percentages en indices een veel groter mate van betrouwbaarheid hebben dan de absolute getallen. Rekeningen of kohieren, die gedurende lange reeksen van jaren gelijk- me Mk u'n Temi9i 9")ks op- Afgezien van de mogelijkheid, dat en telkenjare klakkeloos de oude rekening heeft gekopieerd, vindt men der gelijke monotone reeksen van rekeningen vaak bij het beheer van domeinen goederen van kloosters en kerken; een beheer, dat op zeer traditionele leest was geschoeid Kohieren, waarin alleen de belastingaanslagen zijn opge- land^d ZI,n 61 langri,'k dan die' waarin o°k de grootte van het cultuur- In dit verband dient de klacht geuit te worden, dat bij de beschrijving van e rekeningen en kohieren in de archiefinventarissen, in het geheel niet qerele- bdanarT 1 °P Wfk* deze zgn opgesteld. Terwijl kleine, dikwijls weinig belangrijke losse stukken uitvoerig in de inventaris, soms zelfs bovendien nog als regest, worden beschreven, worden hele series van rekeningen, meestal het omvangrijkste deel van het archief vormend, met enkele woorden afgedaan I en zeer schematische aanduiding van de inhoud en de wijze van opstelling van de rekeningen en verpondingskohieren, bijv. in de vorm van een noot bi] het inventarisnummer, zou de historische onderzoeker van groot nut kunnen zijn WSVT Z°Ver de„huidige stand van het onderzoek het toelaat, kan vermeld worden aan welke bronnen gegevens voor de historische soeogra- ziin ontleend-Dit geidt derhaive hnofdn^P°vafiSCh,e- 9egeVens zi'n ont'eend aan de schattingskohieren, de behufn van d ren; f" Va" ingeZetenen en re9ist«s van volkstellingen. Met ulp van dit materiaal was het mogelijk inzicht te verkrijgen in de bevolkings- Voo afheMa^ste"1"9; Ulbanisatie en de gezinssamenstelling. Vooral het laatste punt vormt op het ogenblik het onderwerp van een steeds groeiende literatuur van sociologische zijde, waar men een grote belangstellLg heeft voor de samenstelling van het boerengezin. In Overijssel vormen de vT A 7Tetenen Van 1748 eCn br°n VOOr de gezinssamenstelling, op de terVaaThl -w ÏT Jan PerS°nen' huizen' etc' van 174g- Uit dit historische ma- )kt' dat de samenwonmg van drie generaties op de boerderij of van meerdere ongehuwde broers en zusters in het verleden niet zo veelvuldig voor kwam, als de sociologen op grond van materiaal uit later tijd meenden te mogen veronderstellen. cc De retroacta van de burgerlijke stand zijn voor bovenstaande demografische onderzoekingen weinig bruikbaar, omdat zij geen gegevens verstrekken over een geheel gewest of een belangrijk deel daarvan. Bovendien zijn vele streken m godsdienstig opzicht gemengd. Materiaal voor de beroepsstructuur kan voor Friesland ontleend worden aan de quotisatiekohieren van 1748, voor de Veluwe aan de lijsten van per- 45 sonen van 1749 en voor Overijssel aan de volkstelling van 1795. Hierdoor is het mogelijk zich een beeld te vormen van de omvang van de beroepsbevolking, de verdeling van de beroepsbevolking over verschillende beroepstakken en -klassen, de regionale en lokale beroepsdifferentiatie, -concentratie en -frequen tie, de nevenberoepen, de hiërarchische indeling van de beroepsbevolking, de uitoefening van bepaalde beroepen door vrouwen, etc. De vermogensstructuur kan in Overijssel worden nagegaan op grond van de gegevens in de kohieren van de 500e en 1000e penning. Bronnen, welke overigens met grote voorzichtigheid gehanteerd dienen te worden! Toch is het mogelijk de achteruitgang van de adel en het regentenpatriciaat in de 18e eeuw te constateren, terwijl de kleine burgerij opkomt. Groot was het aantal armen, personen, die het betrekkelijk geringe bedrag van het hoofdgeld niet konden betalen. De armoede nam in de loop van de 18e eeuw steeds ernstiger vormen aan, een gevolg van de ongunstiger wordende economische omstandigheden en van de sterke bevolkingsvermeerdering tussen 1675 en 1750. Het materiaal betreffende de armoede werd ontleend aan de hoofdgeld- en quotisatiekohieren. De belastingdruk kan worden nagegaan aan de hand van de rekeningen van de ontvangers. Hierbij blijkt, dat de overheid in Overijssel juist de beoefenaren van die takken van het economisch leven zwaar belastte, die ook overigens reeds met moeilijkheden te kampen hadden. De belasting op de landbouw en de landbouwprodukten was zeer zwaar in een tijd toen de prijzen voor de agrarische produkten laag waren. Later kwam de belastingdruk vooral op de consumptiegoederen te liggen, waardoor de arbeiders in de textielnijverheid, welke met toenemende buitenlandse concurrentie te kampen had, het bijzonder ernstig te verduren kregen. De omvang van het totale areaal cultuurgrond (althans van het bouwland) en de bedrijfsgrootte kunnen berekend worden op grond van de verpondings kohieren. Soms kan men de verhouding tussen het areaal bouwland en gras land leren kennen. Dit is van belang voor de vraag of men, zoals in sommige streken in bepaalde perioden is geschied, van akkerbouw op veeteelt is over gegaan, of dat men juist graslanden heeft gescheurd en tot bouwland heeft gemaakt, zoals in gedeelten van de provincie Groningen omstreeks 1800 is gebeurd. Indien het materiaal in voldoende mate aanwezig is, kan men de omvang van de ontginningen vaststellen. Soms echter moest men cultuurgrond woest laten liggen en lagen de boerderijen verlaten. In de Twentse verpon dingskohieren van 1601 en 1602 vindt men de sporen van de gewelddadig heden tijdens de tachtigjarige oorlog. De bedrijfsgrootte, de omvang van de veestapel per boerenbedrijf leveren de gegevens, waarmede de sociale stratificatie van de agrarische bevolking kan worden vastgesteld naar groepen van boeren met een bedrijf van vol doende omvang voor het bestaan van één gezin (gezinsbedrijf), van keuters en van daghuurders. In Overijssel bleef in de loop der tijden het aantal boeren met een gezinsbedrijf vrijwel constant. In tijden van bevolkingsvermeerdering nam eerst het aantal keuters, daarna dat van de daghuurders en beroepswevers toe. De bevolkingsvermeerdering leidde op het platteland tot een sterke toe neming van de onderste lagen. Gegevens over de omvang van de veestapel treft men aan in de kohieren van de Vijf Speciën (Friesland, 1748—1805), de tellingen van de beesten (de Veluwe, 1526; Overijssel, 1602) en de rundveetelling in 1800 ten behoeve van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 26