40 1het verstrekken van inlichtingen op het gebied van de agrarische ge schiedenis aan personen en instellingen, die hierover vragen tot het Instituut richten; 2. de publikatie van agrarisch-historische bronnen; 3. de samenstelling en publikatie van bibliografieën op het gebied van de agrarische geschiedenis. De publikaties verschijnen in het door het Instituut uitgegeven jaarboek Historia Agriculturae, waarvan inmiddels vier delen zijn gepubliceerd. Hierin zijn opgenomen als bronnen o.a. de antwoorden, welke zijn binnengekomen op de door Kops in 1800 georganiseerde landbouwenquête; voorts telkenjare een internationale landbouwhistorische bibliografie, waaraan onderzoekers uit 19 verschillende landen medewerken. Op het Instituut is men bezig met een biblio grafische handleiding tot de Nederlandse landbouwgeschiedenis en een biblio grafie van de Nederlandse landarbeiders. Het Instituut geeft geen eigen onderzoekingen of studiën uit. Dit is een voorwaarde van de subsidiërende landbouworganisaties, daar deze bevreesd zijn, dat in dergelijke publikaties vraagstukken van levensbeschouwelijke aard te berde gebracht kunnen worden. Door het Instituut worden geen archieven verzameld en bewaard; wel ver leent het zijn bemiddeling om er voor te zorgen, dat de voor de agrarische geschiedenis belangrijke archiefstukken, voor zover zij in particuliere handen zijn, een veilige bewaarplaats krijgen in de daartoe in aanmerking komende archiefdepots. 4. Het wetenschappelijk onderzoek in de agrarische geschiedenis gebeurt door de Afdeling Agrarische Geschiedenis van de Landbouwhogeschool, op gericht in 1952, staande onder leiding van de hoogleraar in het betrokken vak De Afdeling valt uiteen in twee secties: a. een sociale en economische sectie, zich bezig houdend met de sociale en economische aspecten van de agrarische geschiedenis agrarian and rural history). Op grond van archivalisch bronnenonderzoek zullen de aan deze sectie verbonden wetenschappelijke onderzoekers (de hoogleraar met ir. H. K. Roessingh en J. A. Faber, econ. drs.) vooral werkzaam zijn op het terrein van de historische sociografie van het platteland. b. een landbouwtechnische sectie agricultural historywelke zich in het bijzonder richt op de studie van de geschiedenis van de landbouwwerk tuigen. De leiding van deze sectie berust bij dr. J. M. G. van der Poel, die tezamen met de heer M. H. Huygens reeds een belangrijke verzameling oude landbouwwerktuigen heeft bijeengebracht. Deze collectie zal binnen kort met die van het Nederlands Landbouw-Museum verenigd worden. Op de archiefdiensten zal veelal een beroep worden gedaan door het Instituut te Groningen en de Afdeling Agrarische Geschiedenis te Wageningen. Het Instituut heeft de archieven nodig voor de beantwoording van de daar binnen gekomen vragen en voor de bronnenpublikaties. Voor de landbouwtechnische sectie in Wageningen zijn van belang oude boedelbeschrijvingen van landbouw bedrijven, voor zover daarin landbouwwerktuigen worden vermeld. De sociale en economische sectie zal bij haar werk, naar hieronder uitvoeriger zal worden uiteengezet, zeer veel de archivalische bronnen moeten benutten. 41 Overeenkomstig de hierboven gegeven omschrijving van de term rural history stelt de sociale en economische sectie van de Afdeling Agrarische Geschiedenis zich in het bijzonder ten doel de geschiedenis van de landbouw als onderdeel van het algehele economische leven in het verleden en de sociale omstandig heden, welke toen op het platteland heersten, te onderzoeken. Er zijn verschil lende wegen om dergelijke studiën aan te vatten. De kleinste eenheid van de studie-objecten is de boerderij met het daarin gevoerde boerenbedrijf. Naar grootte volgt hierop het dorp, vervolgens het gewest, het gebied der Neder landen en tenslotte de Nederlandse landbouw in verband met die van de om ringende landen, dus van West-Europa. 1. De geschiedenis van één bedrijf. Als bron voor de geschiedenis van één bepaald boerenbedrijf dient men de beschikking te hebben over rekenboeken of dagboeken, waarin de bedrijfs voering is opgetekend. Pachtboeken, waarin de betaalde pachten worden ver meld, hebben voor dit doel weinig nut. Immers het gaat er om een inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering en de bedrijfsresultaten, bijv. welke werkzaamheden op het land werden verricht en op welk tijdstip, hoeveel zaaizaad werd gebruikt, de geoogste hoeveelheden, de melkopbrengst, de geldelijke inkomsten en uit gaven, etc. Uit de tijd van vóór 1800 zijn slechts weinig bronnen bewaard ge bleven, waarin men dergelijke gegevens kan vinden. Iedere bijdrage tot de vermeerdering van de kennis op dit gebied is van groot landbouwhistorisch belang. In de laatste jaren zijn enkele studiën verschenen over de geschiedenis van enige bedrijven, o.a. over de Nassause domeinen in Klundert van 1730 tot 1740, over het bedrijf van Hemmema te Hitsum bij Franeker 1569-1573) (beide in deel IV van de Agronomisch-Historische Bijdragen). A. Kuperus heeft een onderzoek verricht over het bedrijf van Buurma in Midwolda (Gron.) tijdens de periode van 1832 tot 1876 (Historia Agriculturae, III). Voor het Instituut te Groningen is in bewerking de boekhouding van de Wilhelminapolder (19e en 20e eeuw) 2. De geschiedenis van één dorp. Beschouwt men het dorp vanuit een agrarisch oogpunt, dan bestaat het uit een verzameling van boerderijen. Een dorpsgeschiedenis valt in dat geval uiteen in een aantal monografieën van de verschillende boerenbedrijven. Ziet men het dorp in zijn sociaal aspect als plattelandsgemeenschap, dan zullen de algemene en bijzondere kenmerken van een bepaald dorp slechts tot uiting kunnen komen, indien men het betrokken dorp vergelijkt met de ontwikkeling van de omlig gende plaatsen. Isoleert men het te bestuderen dorp uit zijn omgeving, dan blijft het duister of de ontwikkelingsgang van het bewuste dorp normaal is geweest of juist geheel afwijkend van de gangbare ontwikkeling. Bepaalde facetten van een dorpsgeschiedenis kunnen dienen voor studiën van kleiner omvang, bijv. scripties van studenten. Dergelijke scripties zijn thans gemaakt over Emmen met Noord- en Zuid-Barge, Geesteren-Gelselaar, Zed- dam, Cothen en Broek op Langedijk. 3. De geschiedenis van één gewest. Voor de geschiedenis van het platteland in één gewest of een gedeelte daarvan is de beste vorm die van de historische sociografie, waarin op grond van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 24