37
36
DE ARCHIEVEN ALS BRONNEN VOOR DE AGRARISCHE GESCHIEDENIS
De vraag, in hoeverre de archieven kunnen dienen als bronnen voor de
agrarische geschiedenis, kan eerst beantwoord worden als men een duidelijk
inzicht heeft gekregen van wat onder agrarische geschiedenis verstaan dient
te worden. Op het eerste gezicht lijkt dit vrij gemakkelijk: dit onderdeel van
de geschiedenis heeft speciaal betrekking op de landbouw, en wel de landbouw
in de meest ruime zin, zowel akkerbouw en veeteelt als bosbouw en tuinbouw
omvattend.
Naast de term agrarische geschiedenis vindt men ook wel landbouwgeschie-
denis of agronomische geschiedenis gebruikt. Een bepaalde afzonderlijke be
tekenis hecht men in Nederland niet aan deze termen. Wel echter is dit soms
het geval in het Engels en het Frans, waar men de drie volgende begrippen
onderscheidt, al is men in deze talen evenmin steeds consequent:
1. agricultural history of histoire d'agriculture (landbouwgeschiedenis)Hier
mede duidt men aan de geschiedenis van de uitoefening van het boeren
bedrijf, voor zover dit van technische aard is. Men rekent hiertoe bijv.
de geschiedenis van de bemesting, de veldbewerking, de verbouwde ge
wassen, de vruchtwisselingsstelsels, de opbrengsten van de akkerbouw
gewassen; voorts de geschiedenis van de veehouderij, de opbrengsten aan
melk en wol, de veerassen; tenslotte de ontwikkeling van de landbouw
gereedschappen en -werktuigen als ploegen, oogst- en maaigereedschappen.
karnen, etc.
2. agrarian history of histoire agraire (agrarische geschiedenis). Deze omvat
de geschiedenis van de economische zijde van het boerenbedrijf en de
sociale wereld, waarin de boerenbevolking leefde. Onderwerpen, welke
hierop betrekking hebben, zijn o.a. de financiële bedrijfsresultaten, de
prijzen van de agrarische produkten, de bedrijfsgrootte, de verhouding
tussen pacht en eigendom. De sociale samenstelling van de boerengemeen
schappen kwam eertijds tot uitdrukking in de standen en klassen, waarin
zij verdeeld waren.
3. rural history of histoire rurale (geschiedenis van het platteland). Deze
vorm van geschiedenis is ruimer dan de voorgaande, hoewel ook zij zich
voornamelijk op het terrein van de economische en sociale vraagstukken
beweegt. In de rural history richt men zijn aandacht op de geschiedenis
van het gehele platteland, ook op de niet-agrarische sector daarvan. Vrijwel
overal maakten de boeren het grootste deel uit van de plattelandsbevol
king, doch daarnaast kende men, in het bijzonder in de kerkdorpen, een
aantal niet-boeren, bijv. geestelijken (predikanten, pastoors), overheids
dienaren (schouten, ontvangers, rentmeesters), onderwijzers, winkeliers,
velerlei soorten van ambachtslieden, en personen, die een beroep in het
verkeerswezen uitoefenden (schippers, veerlieden, herbergiers). In som
mige streken bloeiden op het platteland belangrijke takken van nijverheid,
zoals de vervaardiging van wollen en linnen stoffen, de scheepsbouw,
etc. Tot de geschiedenis van het platteland behoort voorts de verhouding
tussen stad en platteland: het doordringen van de stedelijke invloed op
economisch, sociaal en cultureel terrein, de migratie naar de stad, etc.
De bovengenoemde indeling in drieën is geenszins volmaakt. Men stuit
reeds onmiddellijk op de moeilijkheid hoe men de geschiedenis moet noemen,
die het geheel wil omvatten. In Engeland weifelt men in een dergelijk geval
vaak tussen agricultural en agrarian history, wellicht met een lichte voorkeur
voor de laatstgenoemde aanduiding. In Frankrijk bestaat een zekere voorliefde
voor histoire rurale, ook zelfs dan, wanneer de geschiedenis uitsluitend op de
landbouw en de boeren betrekking heeft. In het Nederlands kan men het best
voor het geheel de term agrarische geschiedenis gebruiken.
De grenzen van de agrarische geschiedenis in ruime zin kan men
eigenlijk nog verder uitbreiden. Een gevolg van het hybridisch karakter van
deze tak van wetenschap. Immers de problemen van de agrarische geschiedenis
liggen deels op historisch, deels op agrarisch terrein. Om werkzaam te zijn
op het gebied van de agrarische geschiedenis moet men beschikken over een
combinatie van historische en landbouwkundige kennis. Deze is, door de ver
uiteenliggende terreinen van wetenschap, zelden in één persoon verenigd. Er
zijn vakhistorici met een slechts geringe kennis van de landbouw, hiernaast
landbouwkundigen, niet of onvoldoende bedreven in de geschiedenis, vooral
wat de historische hulpwetenschappen betreft. Deze moeilijkheid kan slechts
overwonnen worden door nauwe samenwerking van historici en landbouw
kundigen. Naast deze zijn er echter nog anderen, die zich met problemen bezig
houden, welke de agrarische geschiedenis nauw raken: rechtshistorici, econo
men, geografen, sociografen, sociologen, filologen en culturele antropologen.
Juist door het optreden van deze derden vervagen de grenzen van de agrarische
geschiedenis.
De belangstelling van de rechtshistorici gaat uit naar de juridische rechten
en verplichtingen op het platteland: de hofrechten, markerechten, de juridi
sche status van de boerenbevolking (horigen, vrijen, etc.). Deze rechtshisto
rische onderwerpen vragen in de oudere agrarische historische literatuur veel
zelfs te veel aandacht. In feite is dit een neventerrein, waarbij men zich kan
afvragen of de bestudering hiervan in werkelijkheid veel bijdraagt tot de
vermeerdering van de kennis van de uitoefening van de landbouw vanuit
economisch en technisch oogpunt beschouwd. In de geschiedenis gaat het
om de vroeger bestaande en eens levende realiteit, om mensen van vlees en
bloed. Enigszins smalend sprak de Franse historicus Marc Bloch over ,,ces
érudits pour qui le paysan d'autrefois ne semble avoir existé qu'afin de
fournir l'occasion de plaisantes dissertations juridiques
Bij een agrarische geschiedenis, welke gebaseerd is op een dergelijk rechts
historische beschouwingswijze, krijgt het verhaal een eigenaardig aflopend
karakter: het hoogtepunt vormen de middeleeuwen; als de horigheid verdwijnt
houdt de geschiedenis vrijwel op. De periode van ca. 1450 tot 1750 wordt
met slechts enkele woorden afgedaan. Vervolgens wordt uitvoerige aandacht
besteed aan de technische vernieuwingen in de landbouw tijdens de 18e en 19e
eeuw. De sterke rechtshistorische beklemtoning vindt men vooral in de Duitse
literatuur.
De (sociaal-)geografen houden zich bezig met de vormen van de dorpen,
de verkaveling van het cultuurland en de typen der boerderijen. In het buiten
land, hier te lande in geringer mate, gaat hun belangstelling ook uit naar de