34
35
12. Het samenstellen van de registers.
De registers maken een bronnenuitgave pas goed bruikbaar voor de histo
ricus. Een uitgave zonder registers is een hooiberg waarin men een speld moet
zoeken. Een register van persoons- en plaatsnamen is noodzakelijk, een index
van zaken in 't algemeen wenselijk, soms noodzakelijk. Sommige uitgaven
vragen om een glossarium van vreemde woorden of van technische termen.
Het is niet noodzakelijk dat de bewerker zelf de registers samenstelt, maar
het is wel wenselijk. De bewerker wordt immers verondersteld meer te weten
omtrent de inhoud van zijn werk dan iemand anders. Als hij het niet zelf doet,
moeten ze toch onder zijn toezicht en volgens zijn richtlijnen worden ver
vaardigd.
13. Het schrijven van de inleiding.
Dit is een bezigheid die men mag uitstellen tot het hele werk, registers in
cluis, gedrukt is. Het is onnodig, zelfs ongewenst, dat de bewerker in zijn
inleiding een historische verhandeling geeft op grond van het materiaal dat
de uitgave bevat. Het is niet zijn taak, maar die van de gebruiker de uitgegèven
documenten wetenschappelijk te verwerken. Nodig is slechts een beknopte
technische inleiding met een uiteenzetting van het nut van de uitgave, van de
herkomst en de algemene betekenis van de gepubliceerde stukken, een ver
antwoording van de wijze van uitgeven, een samenvatting van informaties die
anders over talrijke noten verspreid zouden moeten worden, enz. Historische
beschouwingen zijn bepaald onnodig.
Typografisch behoort de inleiding tot het z.g. voorwerk, waarvan ook de
titel deel uitmaakt. Het is de moeite waard de titel zorgvuldig te overdenken.
Een ongelukkige, slecht geredigeerde titel vormt geen goede introductie tot
een werk. De titel behoort de inhoud in hoofdzaak te dekken, maar hij zou
te lang worden als men er alles in zou verwerken. Het werk mag gerust wat
meer bevatten dan de titel belooft, maar liefst niet minder.
Bronnen-uitgeven is moeilijker dan de buitenstaander denkt. Het is een ge
bied (ik zei het reeds eerder) waarop veel dilettantisme voorkomt. Iedereen
meent het te kunnen. Om het goed te doen is heel wat kennis vereist, kennis
van de geschiedenis, en vooral van de hulpwetenschappen der geschiedenis:
palaeografie, chronologie, oorkondenleer enz., talenkennis ook. De karakter
eigenschappen die nodig zijn, zijn nauwgezetheid, verantwoordelijkheidsgevoel,
geduld, volharding, objectiviteit. De bronnen-uitgever heeft een dienende en
onbaatzuchtige taak. Hij werkt niet voor zich zelf, maar voor anderen.
Bronnen-uitgeven is ook een tijdrovend, een tijdverslindend werk, echt
monnikenwerk. Telkens staat men voor onvoorziene moeilijkheden, waarvan
de oplossing tijd vergt.
Maar een ondankbaar werk is het niet.
A. J. VEENENDAAL
BIJLAGE
LETTERLIJK GEREPRODUCEERDE TEKST
V E gelieve te gedencken dat de verraderijebij deseConingenTegen ons beleijt
en begost Is. Ende al Is het haer nu misluckt sij en sullen niet Lae'ten
"3lnne voort te vaeren/gelijck dagel. meer en meer 6nemen/Wij sijn nu
wel gewaerschout.dat overvallen/vermoort/en berooft worden sullen/
5 Soo haest het onse vijandentewegebrengen connen/Ja al waert (soo het
niet eer Connendoen) Seven Jaeren naerdesen/geen deucht sal haer van
dat voornemen houden/Derhalvebidde andermael zeer demoedelijck. Dat
de heeren metten eersten herwarts aen gelieven tesenden/groote menichte
van volck/menichte vanschepen/en een grootesomma gelt/met alderleij
10 nootlijckheden Dit doende sal alles wel gelucken. Soo niet/salt VE be-
rouwen/Dispereert niet/ontsiet uwe vijandenniet/daer en Ister werelt niet
dat ons Can hinderen Noch deeren/wandt Godt met ons Is/en trect de
voorgaende mislaegenln geen consequentie/want daer can In Indien wat
groots öricht ende daer Connen tegelijck Jaerlicx groote rijcke retoeren
15 gesonden worden/Waer aendat het voordese gefeijlt heeft/
GENORMALISEERDE TEKST VOLGENS DE REGELS
VAN HET H.G.
U.E. gelieve te gedencken, dat de verraderye bij dese coningen tegen ons
beleyt en begost is. Ende al is het haer nu misluckt, sij en sullen niet laeten
daerinne voort te vaeren, gelijck dagelicx meer ende meer vernemen. Wij sijn
nu wel gewaerschout dat overvallen, vermoort ende berooft worden sullen,
soo haest het onse vijanden tewege brengen connen. Ja, al waer 't (soo het
niet eer connen doen) seven jaeren naerdesen, geen deucht sal haer van dat
voornemen houden. Derhalve bidde andermael zeer demoedelijck, dat de
heeren metten eersten herwarts aen gelieven te senden groote menichte van
volck, menichte van schepen ende een groote somma geit, met alderley noot
lijckheden. Dit doende sal alles wel gelucken; soo niet, sal t U.E. berouwen.
Dispereert niet, ontsiet uwe vijanden niet. Daer en is ter werelt niet dat ons
can hinderen noch deeren, wandt Godt met ons is. En trect de voorgaende
mislaegen in geen consequentie; want daer can in Indien wat groots verricht
ende daer connen tegelijck jaerlicx groote, rijcke retoeren gesonden worden,
waeraen dat het voor dese gefeylt heeft.