24 4. Zo weinig mogelijk zijn nieuwe begrippen ingevoerd; in enkele gevallen is aan sommige termen een ietwat strikter betekenis toegekend dan ge woonlijk gebeurt. 5. Aangezien onze wetgeving zo weinig consequent is in haar terminologie voor allerlei soorten stukken, is de commissie van het raadplegen van wetten niet veel wijzer geworden. 6. De commissie heeft er welbewust van afgezien termen te zoeken voor be scheiden met een hybridisch karakter, zoals charters op papier, charters met handtekeningen bekrachtigd in plaats van met zegels, stukken waarop teksten staan, die niets met elkaar te maken hebben, dus voornamelijk zaken, die uiteraard zelden voorkomen en waarbij men zich kan behelpen met een omschrijving. Naar aanleiding van de bij de convocatie gevoegde concept-lijst van vak termen1 had het comité reeds vóór de studiedagen schriftelijk commentaar ontvangen van de dames Nuyens, Ruys en Nijhof, alsmede van de heren Aa, ten Cate, Fox, Mey, Obreen, Smeets en Groeneveld. Deze commentaren be streken tezamen vrijwel het gehele ontwerp en het comité heeft een aantal door de inleider opgesomde amendementen zonder meer overgenomen. Een aantal voorstellen was reeds definitief verworpen, niet omdat zij op zichzelf niet waardevol zouden zijn, maar omdat zij niet pasten binnen de door het comité afgepaalde taak (bv. de vraag hoe de termen bij inventarisatie moeten worden gebruikt, wat een zaak van de Handleidingscommissie is). Het grootste deel van de voorstellen wenst het comité rustig te bestuderen. De inleider gaf vervolgens gelegenheid aan hen die schriftelijke proposities hebben gemaakt gelegenheid om die nu coram publico toe te lichten. Achtereenvolgens komen aan het woord de heren Ten Cate (over de definitie van archief, beantwoord door Van Hoboken), Obreen (over termen stuk en bescheiden, beantwoord door Hardenberg), Aa (over bestuur in ruime zin, beantwoord door Harden- berg), Mey (over charters, beantwoord door Van der Gouw), Ten Cate (over protocollen, beantwoord door Hardenberg), Fox (over brievenboek, beantwoord door Hardenberg, nader toegelicht door linger), Aa (over nauwere aansluiting van de archieftermen bij de juridische terminologie, beantwoord door Van Hoboken en Panhuysen). Na de pauze komen nog aan het woord mejuffrouw Ruys (over agenda en indicateur, beantwoord door Hardenberg) en de heer Groeneveld (over onderwerp, beantwoord door Hardenberg, en over de orde ningsbeginselen, beantwoord door Van der Gouw). Uit de bespekingen bleek, dat bij een dergelijke lijst een vrij uitvoerige toelichting niet kan worden gemist. Het werd ook duidelijk, dat bijna elke vaststelling van een vakterm gepaard gaat met een verenging van de betekenis ten opzichte van het dagelijks spraakgebruik. Het streven naar uniforme terminologie levert niet alleen inter nationaal moeilijkheden op, maar ook nationaal, zelfs persoonlijk, daar niemand gaarne afstand doet van een woordgebruik, dat hij zich heeft aangewend. Mr. Hardenberg sloot de discussie met een opwekking aan alle deelnemers om bijdragen tot het werk van het comité te leveren, waarmede de Studiedagen 1958 waren geëindigd. Uw verslaggever mag hier besluiten met het uitspreken van de wens, dat de Studiedagen 1959 ons met een even belangwekkend programma en in de zelfde vriendschappelijke sfeer weer bijeen mogen brengen. J. L. VAN DER GOUW Aangezien het ontwerp1 tijdens het nader beraad nog talrijke wijzigingen zal ondergaan, zag het comité geen aanleiding het stuk hier te publiceren. 25 ENKELE ASPECTEN VAN HET UITGEVEN VAN HISTORISCHE TEKSTEN De geschiedenis is een discussie zonder eind. Deze uitspraak van Geyl in zijn „Napoleon; voor en tegen in de Franse geschiedschrijving" is al beroemd geworden. Een volk dat leeft, een cultuur die leeft, komt nooit klaar met de discussie over zijn verleden. Iedere tijd, iedere generatie, iedere historicus eigenlijk heeft zijn eigen ervaringen, zijn eigen belangstellingen, zijn eigen probleemstellingen, en schrijft dus zijn eigen geschiedenis. De boeken die de historici schrijven, zijn daarom alle van min of meer voorbijgaande aard. Maar de bronnen blijven, en iedere tijd komt met verschillende vraagstelling tot de zelfde bronnen. Men kan dit het treffendst demonstreren aan de Oude Geschie denis. Een moderne geschiedenis van de Grieken bv. verschilt ontzaglijk veel van een van zeg 100 jaar geleden. En toch zijn de bronnen voor die geschiedenis in die 100 jaar maar weinig vermeerderd. Hoofdzaak is de nieuwe vraag stelling waarmee men tot die bronnen komt. Onder de bronnen voor de geschiedenis in het algemeen nemen de ge schreven documenten de eerste plaats in. Dit is zo sterk het geval, dat men heeft kunnen zeggen: zonder documenten geen geschiedenis. De oorspronke lijke bescheiden blijven voor alle volgende tijden van de hoogste waarde. Zij vormen de wezenlijke bron waaruit de geschiedschrijving zich telkens en telkens vernieuwen kan. Het is een functie van de beschaafde maatschappij, de bronnen voor haar geschiedenis te conserveren en te ontsluiten voor studie. Dit is allereerst de taak van het archiefwezen. De archiefdienst conserveert de documenten en maakt deze door ordening en inventarisatie toegankelijk voor de gebruiker. Het uitgeven van de documenten in druk is van deze taak eenvoudig het verleng stuk. Een bronnenuitgave vergemakkelijkt nog meer het werk van de historicus, doordat ze hem de gang naar een archief en de lectuur van het oorspronkelijke, meestal moeilijk leesbare document besnaart. En de bronnenuitgave conserveert ook. De beste kans voor het bewaard blijven van een document ligt tenslotte in de publikatie ervan Een ramp, een brand, een overstroming, een bombar dement kan een heel archief met zijn kostbare inhoud doen verloren gaan. Maar de kans is groot dat althans enkele exemplaren van een bronnenuitgave ook de ergste catastrofe overleven In de moderne tijd is het conserveren van de geschiedbronnen meer en meer een zaak geworden van staatsbemoeiing. De overheid organiseert de archief dienst. Dezelfde ontwikkeling zien we in vertraagd temoo bij het uitgeven van de geschiedbronnen in druk. Het is geen nieuwe kunst. Maar terwijl het vroener alleen gebeurde door particulieren, verenigingen, genootschappen, is tegen woordig ook de overheid er mee bezig. In de moderne beschaafde staten ziet men het uitgeven van geschiedbronnen als een nationale verplichting. In Neder land dagtekent de serie van 's Rijks Geschiedkundige Publication van 1902. Ik zal nu enkele problemen besnreken die zich voordoen bij de techniek van het bronnen-uitgeven. Het is niet de taak van de historici, wetten op dit gebied voor te schrijven, maar alleen te adviseren, te suggereren en discussie uit te lokken. Al te cateqorische regels zijn niet gewenst. De bronnen-uitgever moet zekere vrijheid behouden. Men kan ook moeilijk generaliseren op dit gebied. Er doen zich verschillen voor bij het u:tgeven van een middeleeuwse oorkonde.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 16