14
verdere differentiatie leidde later nog tot de instelling van de cursus B II
voor de opleiding van leidinggevend personeel. De minister van binnenlandse
zaken bepaalde ingevolge artikel 9 van het besluit post- en archiefzaken rijks
administratie 1950 (staatsblad nr. K 425), dat het bezit van het diploma B II
vereist is om benoemd te kunnen worden tot hoofd van een centrale afdeling
post- en archiefzaken bij een ministerie. Toezicht op deze opleiding houdt
een curatorium archiefopleiding overheidspersoneel, waarvan uit onze kring
jhr. Graswinkel en mr. Hardenberg deel uit maken. De cursussen zijn schrif
telijk, terwijl aan het einde enige mondelinge lessen gegeven worden.
Tot de vakken waarin gedoceerd wordt, behoort ook zekere kennis omtrent
de oudere archieven.
Het is dr. Moll, ons erelid, geweest die door het bestuur van de Vereniging
van Archivarissen als docent werd aangezocht om dit vak te onderwijzen. Hij
heeft daartoe een schriftelijke les samengesteld, die een geschiedenis van het
archiefwezen omvatte en enige kennis van de handleiding en de archiefwet.
Dr. Moll heeft eveneens de vragen geformuleerd die aan het einde van de
cursus aan de leerlingen worden rondgezonden en bovendien de mondelinge
lessen gegeven in verschillende plaatsen van ons land. Hij heeft dit tot 1953,
meen ik, gedaan. Daarna is zijn taak verdeeld over verschillende docenten, op
het ogenblik drie, n.l. mr. J. W. C. van Campen, dr. W. J. van Hoboken en
ondergetekende. Aanvankelijk bleven de schriftelijke lessen-Moll in gebruik,
maar later zijn ze door mij op verschillende punten gewijzigd, terwijl ik ook
andere vragen heb opgesteld. Bovendien is nu het bezoek aan een oud-archief-
depöt toegevoegd aan de mondelinge les. De lessen lopen zeer verschillend.
Ik kan daarbij uiteraard het best over mijn eigen ervaringen spreken. Ik begin
altijd met te informeren of er moeilijkheden zijn in de schriftelijke les. Daaruit
kan zich dan een gesprek ontwikkelen waarbij allerlei kwesties worden aan
geroerd. Soms gaat dat moeilijker. Dan kan de docent zelf vragen stellen en
punten behandelen waarvan hij langzamerhand wel weet welke moeilijkheden
opleveren. Dat zijn de openbaarheid in verband met de overbrenging naar
archiefbewaarplaatsen vooral het feit, dat niet elke archiefbewaarplaats
een archiefbewaarplaats is in de zin der wet, is een moeilijke kwestie de
vernietiging van stukken, de inspectie en uit de Handleiding het herkomst-
beginsel.
De aandacht van de leerlingen is in het algemeen goed, het peil zeer ver
schillend, samenhangend met de vooropleiding. Er zijn er b.v. die het verschil
niet weten tussen provinciale en gedeputeerde staten of tussen wet en algemene
maatregel van bestuur.
De algemene strekking van de les is, dat de leerlingen doordrongen worden
van de gemeenschappelijke taak van archivarissen en registratoren, maar ook
van het verschil in werkzaamheden; dat voor de ordening der oudere archieven
een speciale kennis nodig is, zodat deze overgelaten moet worden, althans
die van vóór 1813, aan de archivarissen en dat ook voor de ordening van de
overige het advies moet worden gevraagd aan de provinciale inspecteur.
Verder wordt gewezen op de waarde van de archieven voor de wetenschap,
dat dus de werkzaamheid van de registratoren een veel verder strekkende
betekenis heeft dan ze zelf veelal vermoeden. Een bezoek aan een oud-archief
depot is daarom wel bijzonder illustratief en wordt in de regel ook zeer
gewaardeerd.
15
De lessen worden aan de A en B leerlingen soms tezamen soms gescheiden
gegeven. Het aantal leerlingen varieert van 15 tot 25 per les. Vóór de monde
linge lessen worden de schriftelijke vragen rondgezonden en de antwoorden
door de docent gecorrigeerd en teruggezonden. Ook hier is het peil en de
lengte der antwoorden zeer verschillend. Dit hangt ook samen, evenals bij de
mondelinge les, met de omstandigheid of de les reeds bestudeerd is. Het
examen is n.l. enige tijd later. Hoe gering de kennis ook mag zijn welke blijft
hangen, de lessen hebben toch hun nut, omdat bij vele registratoren wel deze
indruk zal blijven, dat zij een taak verrichten die niet alleen voor het heden
van belang is, maar ook voor de toekomst, dat daarom ook de archieven welke
statisch zijn geworden, alle eerbied verdienen, omdat zij waarde kunnen heb
ben voor de wetenschap.
Wat de in het afgelopen jaar gegeven lessen betreft het volgende;
Mr. van Campen heeft een mondelinge les gegeven te Utrecht, waaraan
verbonden was een bezoek aan het gemeentearchief aldaar, twee lessen
voor A en B afzonderlijk te 's-Hertogenbosch met bezoek aan het rijksarchief
en een les in Den Haag met bezoek aan het gemeentearchief aldaar. Dr. van
Hoboken heeft eveneens vier lessen gegeven, n.l. een in Amsterdam en drie
in Den Haag, gecombineerd met bezoeken aan de gemeentearchieven ter
plaatse. Zelf heb ik drie lessen gegeven, n.l. te Groningen, Zwolle en Arnhem
met bezoeken aan de rijksarchieven aldaar. Ik moge besluiten met een woord
van dank aan het personeel van de bezochte archieven dat zo bereidwillig de
nodige uitleg en toelichting heeft gegeven.
VERSLAG OVER DE EXAMENS ARCHIEFVERZORGING C.A.,
GEORGANISEERD DOOR DE S.O.D., 1958
Een overzicht betreffende het aantal kandidaten, met de uitslagen van de
examens, is opgenomen in Overheidsdocumentatie", 12e jaargang, nummer
7/8 (juli-augustus) van 1958, bladzijden 286 e.v.
Ik moge hierbij het volgende opmerken:
De kandidaten voor diploma A hadden voldoende kennis van de in de cursus
verwerkte stof, hun inzicht liet echter nog vaak te wensen over. Zo zijn zij
op de hoogte van de in hoofdstuk VI van de handleiding opgenomen termi
nologie; indien echter naar voorbeelden wordt gevraagd, blijkt dit grote moei
lijkheden op te leveren. Ook is het voor hen moeilijk - hoewel zij in theorie
van het bestaan van andere ordeningsmethoden op de hoogte zijn zich te
realiseren, dat er naast de zaaksgewijze ordening andere ordeningsmethoden
bestaan en veelvuldig gebruikt worden.
Ten slotte acht ik het een bezwaar dat, in verband met het gemis van een
administratieve opleiding, de kandidaten veelal niet in staat moeten worden
geacht actief aan de dossiervorming mede te werken. Een aantekening op het
diploma, vermeldende dat deze opleiding geen bevoegdheid tot dossiervorming
verleent, was m.i. zeer gewenst.
Kennis van de archivistiek en archiefeconomie zal volgend jaar niet meer
op het examen worden gevraagd, maar in een voor-tentamen door de opleiders
worden afgenomen. Afgezien van de praktische bezwaren hoe te handelen
als iemand hiervoor niet slaagt acht ik dit een onderwaardering van deze