174
neming van zodanig geordende archieven dan ook niet tot „omwerking"
worden overgegaan, tenzij in gevallen van totale wanorde.
Het is daarom wenselijk, dat bij de opleiding van wetenschappelijke archief
ambtenaren meer aandacht wordt besteed dan tot dusverre aan de in Nederland
in de praktijk beoefende stelsels. Dit kan het best geschieden, via het doceren
aan de archiefschool door iemand, die praktisch werkzaam is in de admini
stratie, door een korte stage bij een overheidsinstelling, waar het stelsel in
gebruik is.
Wel meent de Comissie er met klem op te moeten wijzen, dat het in
principe onjuist is één uniform registratuurplan toe te passen op alle over
heidsadministraties. Elke administratie heeft immers haar eigen taak en struc
tuur. Deze zijn b.v. bij een ministerie geheel anders dan bij een gemeente.
Daarmee is niet gezegd, dat onderdelen van een registratuurplan, voor een
bepaalde administratie opgesteld, niet toegepast kunnen worden op een
andere. Evenmin kan de Commissie de noodzakelijkheid van een decimale code
inzien voor kleine administraties of administraties met een zeer eenzijdige taak.
De conclusie, dat zaaksgewijze ordening en decimale code door de archiva
ris aanvaard moeten worden, brengt niet mee, dat er niets te wensen overblijft.
De Commissie is van oordeel, dat steeds goed onderlegde registratoren
moeten worden aangesteld, wil er van een juiste toepassing van het systeem
iets terechtkomen. Evenmin mag gebrek aan tijd aanleiding worden tot achter
stand bij het invoegen der stukken en tot verwaarlozing van de afgelegde
dossiers; anders dreigt er een chaos te ontstaan. Wenselijk is het ook, dat
bij de hogere organen mensen aan het hoofd van de archiefdienst staan, die
op grond van de belangrijkheid van hun functie een hoge plaats innemen in
de ambtelijke hiërarchie. Zij behoren naast een behoorlijke vooropleiding ook
een diploma van wetenschappelijk archiefambtenaar te bezitten.
Bezwaren tegen onderdelen van het systeem van de Vereniging van Ned.
gemeenten en wensen van de zijde der Vereniging van archivarissen moeten
gemeenschappelijk door leden van beide worden besproken. Wel is waar
bestaat er reeds contact in de archiefcommissie van de V.N.G. en in de
cursussen archiefverzorging van de S.O.D., maar dit kan worden verstevigd.
Op soortgelijke wijze kan misschien van de zijde der Vereniging van
archivarissen eveneens contact gelegd worden met andere overheidsinstanties.
AFDELING VAN RIJKSARCHIEFAMBTENAREN
Verslag der 40e afdelingsvergadering, gehouden te Utrecht op 25 april 1958.
De voorzitter, de heer A. van der Poest Clement, opent om 11.10 uur de
vergadering. Aanwezig zijn 17 leden; het bestuurslid de heer Fox is verhin
derd. De notulen der vorige vergadering worden zoals zij staan afgedrukt
in het Ned. Archievenblad 1957/58 p. 86 - gearresteerd. Aan de orde is dan
het enige punt der agenda, verhoging der contributie als gevolg van de ver
hoging der jaarlijks door de afdeling te betalen bijdrage aan de Centrale van
Hogere Ambtenaren. De voorzitter leidt de besprekingen in met een interes
sant overzicht over de historische ontwikkeling van het organisatiewezen en
geeft het woord aan de penningmeester, de heer Weytens, die het voorstel
toelicht en een uiteenzetting geeft van de nieuw in te voeren wijze van
contributieheffing. Degenen, die een salaris genieten van minder dan f 608
per maand (bruto), zullen voortaan jaarlijks f 12,50 moeten opbrengen. Bij
175
een maandsalaris tussen f 608 en f 892 zal de contributie f 16 bedragen,
terwijl bij een salaris van meer dan f 892 per maand f 20 zal moeten worden
betaald. De contributie zal ineens worden geheven, jaarlijks op 1 juli, voor
de eerste maal op 1 juli 1958. Uit de hierop volgende discussie blijkt, dat
het juiste begrip voor het werk der „Centrale" nog veelal ontbreekt. De
heren Kruyff en Ribberink bespreken in het bizonder de positie der weten
schappelijke archiefambtenaren der 2e klasse in de bij de C.H.A. aangesloten
vereniging. Mr. De Vey Mestdagh stelt vragen over het door de „Centrale"
op te richten reservefonds en over wat er gedaan wordt voor de verbetering
van de aanvangssalarissen der wetenschappelijke archief ambtenaren der le
klasse. Laatstgenoemde en de heer De Jongh bespreken de mogelijkheid van
een fusie met andere verenigingen om hierdoor meer invloed in de „Centrale
te verkrijgen. Ter sprake komen ook de financiële moeilijkheden bij de
exploitatie van het „Correspondentieblad" der C.H.A. De voorzitter is van
mening, dat de inhoud van dit blad door opname van vakpublicaties in belang
zou toenemen; hij zegt toe hierin het voorbeeld te zullen geven. Dr. Van der
Ven merkt op, dat de redacteur van het „Correspondentieblad" niets liever
zal zien dan een dergelijke medewerking, waarom in de vergaderingen van de
verenigingsraad der .Centrale" al herhaaldelijk is gevraagd. De penning
meester, tevens vertegenwoordiger der afdeling bij de C.H.A., tracht de ver
schillende vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Hij wijst er op dat bij
de „Centrale" meerdere verenigingen zijn aangesloten, die zowel hogere als
middelbare ambtenaren onder haar leden tellen. Dat de C.H.A., en in het
bizonder haar vertegenwoordiger in het G.O., steeds heeft klaar gestaan om,
op verzoek van het bestuur der afdeling, steun te verlenen aan acties tot
positie- en salarisverbetering. Dat de „Centrale" in de afgelopen jaren ver
schillende successen heeft kunnen boeken en dat de actie ten gunste van de
salarissen der topfunctionarissen toch weer tot een zij het geringe ver
betering voor de andere ambtenaren heeft geleid. In de C.H.A., waarbij vele
kleine verenigingen zijn aangesloten, kan de afdeling steeds op gehoor rekenen;
in andere organisaties zouden de archief ambtenaren verloren gaan. Fusie met
andere verenigingen is uitgesloten, de statuten der C.H.A. laten dit niet toe.
Aansluiting van beide groepen rijks- en gemeentearchiefambtenaren zou natuur
lijk wel mogelijk zijn. Laatstgenoemden willen echter bij hun eigen Centrale
aangesloten blijven, ook al is deze niet rechtstreeks vertegenwoordigd in het
G O. De vergadering is in het algemeen van gevoelen, dat aansluiting bij een
ambtenarenorganisatie noodzakelijk is en dat onze kleine gemeenschap in
ieder geval voorlopig bij de C.H.A. het best op haar plaats is. Men be
grijpt dat deze voor de uitoefening van haar taak een goed geoutilleerd
bureau nodig heeft, dat dit allemaal geld kost en dat de vorming van een
reservefonds het bestuur der „Centrale zal niet over gelden uit dit fonds
kunnen beschikken dan na telkens noodzakelijke machtiging door de „Vereni
gingsraad" een zaak is die de „Centrale" zelf het beste kan beoordelen.
De vergadering is het tenslotte eens met dr. Van de Ven dat aan contributie
verhoging niet te ontkomen valt; het alternatief zou uittreding zijn. De voor
gestelde wijze van contributieheffing in drie groepen blijkt slechts weinig be
zwaren te ontmoeten. Men begrijpt de noodzaak van progressieve heffing en
door enige leden worden slechts vragen gesteld over de toepassing ervan in
de praktijk. Het gehele voorstel wordt tenslotte z.h.s. aangenomen.