170 voor komen wij te staan en wat doen wij er mee. Spr. had verwacht, dat de Commissie na drie jaar arbeid ons in deze wijzer zou maken. Zij heeft hier volgens hem volkomen gefaald. Zij heeft allereerst een enquête gehouden onder mensen, die in overgrote meerderheid van de zaak niets weten. Zo n enquête kan niets bruikbaars opleveren. Het verwijt van de heer Bloemen aan de Commissie over de verwerking van de resultaten van de enquête slaat er naast; de gekozen werkmethode is fout. Als men iets wil weten vraagt men het niet aan de mensen, die het ook niet weten, maar geeft men zelf zijn ogen de kost. Voor zover bij die enquête principiële moeilijkheden op tafel zijn ge komen worden zij afgedaan met argumenten die geen hout snijden. Voor de speciale problemen van een historisch onderzoek over een bepaalde periode in een dossierarchief worden wij getroost met een doctoranda, die uit zo'n archief toch maar een dissertatie heeft gehaald. Spr. kan daarnaast zetten een professor, die hem heeft gezegd dat hij in zo'n archief nooit weet of hij nu inderdaad over een bepaalde periode alles heeft doorgewerkt. De beide ge tuigen bewijzen overigens niets, want de doctoranda had geen vergelijkings materiaal en onze professoren weten in het algemeen niets van archieven. Ten slotte zijn er zelfs dissertaties gehaald uit archieven waarin helemaaal geen systeem zat. De Commissie heeft ook enige excursies gemaakt. Het zou niet moeilijk zijn geweest haar vele andere adressen te verschaffen, waar zij van het prak tische resultaat een uitstekende indruk zou hebben gekregen. Maar het zou ook mogelijk zijn de Commissie af te sturen op talloze adressen waar zij mits zij zich geen rad voor de ogen laat draaien -niet zoveel moois te zien zou hebben gekregen. Dat de mensen in de gegeven omstandigheden vaak niet beter kunnen, kan men hen niet verwijten, maar spr. keurt onverbloemd af het beleid van een Commissie, die ons nu eens zou vertellen hoe de zaaks- gewijze ordening werkt en die ons nu afscheept met een hoeveelheid algemeen heden. Hij sluit zich aan bij de opinie van mr. Obreen, dat het stelsel der V.N.G. veel te ingewikkeld is om bij de kleinere gemeenten en dat is de overgrote meerderheid naar den eis te worden toegepast. Het is daar immers zeldzaam dat de toepassing in handen is gelegd van iemand, die een diploma heeft en voor het niet zo eenvoudige werk behoorlijk de tijd krijgt. In handen van mensen, die niets anders hebben dan de code en de mappen, ontaardt de zaaksgewijze ordening al gauw in een zeer ingewikkeld rubrieken stelsel; de zaaksgewijze ordening heeft met zo'n archief weinig te maken. Men boekt soms de stukken in, geeft ze in elk geval een codenummer en bergt ze in een map, die hetzelfde nummer heeft: voila tout, met allerlei varianten tussen zeer intelligent en bar stom. De districtsregistratoren kunnen daar ook niets aan doen zolang bij de meeste van onze bestuurders het archiefwerk de sluitpost van de administratie blijft. De vraag blijft echter of wij met een eenvoudiger stelsel geen beter resultaat zouden krijgen. De Commissie heeft ook geconfereerd met de directeur van het registratuur bureau. Zij heeft de heer Ruygh vragen gesteld, die elke adspirant-archivist op zijn examen moet weten, b.v. welke voorschriften er zijn t.a.v. de dossier inventarissen. Zij heeft de heer Ruygh dingen gevraagd, waarop niemand in abstracto een antwoord kan geven, b.v. wanneer een stuk archiefstuk wordt. Verder dingen, waarnaar zij nu juist zelf een onderzoek had moeten instellen, b.v. wat er nu feitelijk van die dossierinventaris terecht komt. Spreker weet 171 uit ervaring dat de dossierinventaris weinig wordt gemaakt en dat een dossierinventaris, die aan onze verlangens voldoet, een zeldzaam heid is. Men ziet er het nut niet van in en men krijgt er ook vaag de tijd niet voor. Bij de dossierinventarissen is er dan nog zelden een, waaraan later iemand iets zal hebben. Deze dossierinventaris is nu juist iets, waarvan men nu eens duidelijk moet zeggen, hoe die moet worden ge maakt, wil men er voor het latere gebruik iets aan hebben. Dit is ons terrein bij uitstek. De Commissie heeft ook nog geprobeerd enige concessies van de heer Ruygh te verwerven op punten, die zij toch wel bezwaarlijk vond. Zij heeft blijkens haar eigen verslag daarbij aan alle kanten bot gevangen. Dat was te verwachten. Het registratuurbureau heeft al jarenlang op bepaalde punten een vaste gedragsregel gehad: hoe kan men verlangen, dat men daar zo maar op terugkomt? Denkt de Commissie, dat de directeur van het registratuurbureau er behoefte aan heeft zich belachelijk te maken bij alle aangesloten administraties en dat ten behoeve van het denkbeeldig belang van een historicus, die misschien nooit geboren wordt? Omtrent de feitelijkheden heeft volgens Spr. ons de Commissie niet wijzer gemaakt; het kan geen wonder zijn dat ook haar conclusies, die op onvol doende feitenkennis berusten, in het gunstigste geval het karakter hebben van wensdromen. De mededeling, dat de zaaksgewijze ordening acceptabel is, is niet meer dan een slag in de lucht. Voor de reeds gevormde archieven kan aan het acceptabele niet getwijfeld worden, omdat volgens onze Hand leiding zelfs de onervarenste klerk het altijd beter heeft geweten dan wij. Voor een nog te vormen archief kunnen wij over het wel of niet acceptabele volgens een resolutie van een vorige vergadering geen oordeel vormen. In 1907 hebben wij het voor dat doel afgekeurd, tevergeefs. Nu iedereen zoiets heeft, dat voor een zaaksgewijze ordening moet doorgaan, gaan wij zeggen dat het acceptabel is. Volgens Spr. wordt het tijd, dat wij nu eens gaan constateren dat het regent en maatregelen beramen, niet om de regenbui te verhinderen, want dat kunnen wij niet al zouden wij het willen, maar om de bui op te vangen. Tenslotte blijft de mogelijkheid, dat één van ons een advies gevraagd zal worden. Dat heeft altijd betrekking op een concreet ge val. Spr. zou desgevraagd niet aarzelen de weinige gemeenten, die nog werken met een verouderd stelsel, te adviseren zich aan te sluiten bij het Registratuur bureau der V.N.G.maar hij zal zich er wel voor wachten de rustieke secretaris van een polder aan te raden zich het leven moeilijk te gaan maken met het stelsel van de Unie van Waterschapsbonden. De Commissie spreekt tenslotte wensen uit. bijv. t.a.v. de inboeking, de notulering en de neveningangen. Weet zij dat bij ongeveer 25 der ge meenten in het geheel niet wordt ingeboekt, omdat men meent dit voor een administratie niet nodig te hebben, en dat bij ongeveer 25 der gemeenten op dezelfde gronden niets meer wordt gehouden, dat op notulen of een agenda van B. en W. lijkt? Weet de Commissie ook dat de notulen van B. en W. in de vorm, die de Handleiding met de naam notulen bestempelt, in ons land zeer zeldzaam zijn geworden? Heeft zij ook een denkbeeld omtrent de blij vende waarde van een chronologische indicateur in een stelsel, waarin de definitieve plaats van het stuk op het moment van de inboeking nog onbe kend is? Het oordeel van de heer Ruygh over de tijdelijke waarde van de indicateur wordt door spr. gedeeld. Denkt de Commissie in ernst, dat men

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 6