ORGANISCH GEHEEL 182 in feite ordent en dus zijn vorm geeft, om het even of dat nu een alleen- werkende secretaris van een kleine of een registrator van een grote instelling is? Ik kan het moeilijk geloven, te meer omdat dit niet het enige is, wat hij mij in de schoenen tracht te schuiven. Ik heb er bv. volstrekt geen behoefte aan „een onontkoombare praktijk theoretisch te funderen"; ik heb daarentegen sterk de in druk, dat de heer Van Giessel een door hem gewenste praktijk op voze con clusies uit de Handleiding tracht te funderen. Evenmin heb ik gepleit voor het „weglaten van door registratoren niet toegepaste paragrafen"; de heer Van Giessel wijst n.b. zelf op mijn discussie met de heren Ruygh en Schaap over de handhaving van 1, die dan ook geen voorschrift voor de secundaire orde ning bevat, maar een definitie, die over de gehele linie dient te gelden. Maar wat ik nogmaals en met alle nadruk wil bepleiten, is, dat men nu eens moet ophouden de Handleiding uit te leggen zoals dat in zijn kraam te pas komt, in plaats van overeenkomstig de duidelijke bedoelingen van de schrijvers. Wie dat doet, zal altijd slagen in de lucht maken, de heer Van Giessel even goed als de heer Bosman. De heer Van Giessel vreest tenslotte, dat mijn poging de taak van de re gistrator van die van de archivaris te onderscheiden verwarring zal stichten. Mag ik dan nog even vragen: wie sticht nu eigenlijk verwarring? Hij, die niet anders beoogt dan een wetenschappelijk werk als de Handleiding zuiver en uitsluitend naar de bedoelingen van de auteurs te interpreteren? Of hij, die in zulk een werk allerlei meent te kunnen lezen, wat de auteurs niet hebben geschreven en evenmin bedoeld, en daaruit dan averechtse conclusies meent te mogen trekken? Met een gerust hart leg ik deze vragen aan de lezer voor. W.' J. VAN HOBOKEN INTERROGATORIUM Stambomen. De heer J. Jaequart, lid van de Raad van Beheer van de Ser vice de centralisation des études généalogiques et démographiques de Belgique, Victor Hugostraat 200, Brussel IV, verzamelt gegevens omtrent het voorkomen van genealogieën in boom-vorm (dus met takken, twijgen, eventueel wortels) uit alle geslachten. Als oudst-bekende exemplaar in Europa geldt een „stam-boom" van de Wellen in een handschrift van c. 1170 in de Bibliotheek van. Fulda. Van 1453 tot in de 20ste eeuw komen dergelijke stambomen regelmatig voor, tegenwoordig ook in druk. Niet bedoeld is een zg. „boom van Jesse'.. Willen onze leden en verdere lezers, die een dergelijke stamboom bezitten of kennen (in een door hen beheerd familie-archief) de gegevens daaromtrent aan de heer Jaequart berichten, vooral ook: tijd van vervaardiging, plaats waar de boom thans berust, eventueel inventarisnummer? Doel van het onderzoek is vast te stellen, hoe de voorstelling zich sedert de twaalfde eeuw heeft ontwikkeld. E. C. M. PRINS. 183 Met veel belangstelling de bijdrage van dr. Van Hoboken onder bovenstaande titel (zie hiervóór p. 123) gelezen hebbend, zou ik gaarne met een enkel woord de door hem aangehaalde zinsnede: „het organisch groeiende of volgroeide geheel", waarmede in de opleiding tot bedrijfsarchivaris het archief aangeduid wordt, willen toelichten. Een definitie noemt de wezenskenmerken van een object en geeft daarmede aan, waardoor dat object zich van elk ander object onderscheidt. Een zeer belangrijk wezenskenmerk van het archief is, dat het onwillekeurig ontstaat ten gevolge van de handelingen der administratie. Het is juist dit kenmerk dat het archief duidelijk onderscheidt van andere collecties, zoals bibliotheek, do- cumentatiekartotheken en -verzamelingen, musea, etc., welke alle bewust bij een gebracht worden door collectievorming en selectie. Wanneer wij de definitie, gegeven in 1 der Handleiding, analyseren, dan blijkt dit element van het archief daarin niet opgenomen te zijn. De in 2 opgenomen aanvulling op de definitie: „het archief is een orga nisch geheel" is, zoals dr. Van Hoboken terecht opmerkt, reeds op velerlei wijzen geïnterpreteerd. Ik ben het met hem eens, wanneer hij dr. Formsma de eer toekent tot de kern van de zaak doorgedrongen te zijn, door uit de toe lichting tot 2 te distilleren dat de algemene strekking van die paragraaf is, het archief te onderscheiden van een willekeurige (historische) verzameling. „Historisch" tussen haakjes, omdat deze beperking m.i. niet uit de toelichting te lezen is. De vraag, welke daarbij echter open blijft, is door welk kenmerk het archief zich van elke andere collectie onderscheidt. Indien wij dr. Panhuysen volgen in zijn omschrijving van het archief volgens 2 als „een" geheel, systematisch tot een bepaald doel samengesteld uit verschillende onderdelen (organen), die weer ieder op zich door hun eigen bouw en samenhang met de andere onder delen (organen) voor het geheel van een bepaalde verrichting dienen, dan dwalen wij af van de strekking dezer paragraaf, zoals die door dr. Formsma gesteld is. Immers, de omschrijving welke dr. Panhuysen geeft kan men even goed, ja zelfs beter, toekennen aan elke andere willekeurige collectie. Vrijwel elke bibliotheek, mits systematisch geordend, elk museum, zal, zoals dr. Van Hoboken opmerkt, aan deze omschrijving voldoen. De woorden „tot een be paald doel samengesteld" doen deze omschrijving zelfs beter op dergelijke col lecties passen, omdat die „tot een bepaald doel samengesteld worden", terwijl het archief niet „samengesteld wordt" doch onwillekeurig, spontaan, groeit als neerslag der administratieve handelingen. Hieruit concluderen, zoals dr. Van Hoboken doet, dat deze paragraaf dan eigenlijk geen enkele waarde behoudt, gaat m.i. te ver en zou voorbij zien aan de kennelijke oorspronkelijke bedoeling van Muller c.s., geformuleerd door dr. Formsma. Wij hebben dus enerzijds een, algemeen erkend, wezenskenmerk van het ar chief, nl. het onwillekeurig groeien ten gevolge van de handelingen der ad ministratie. Anderzijds missen wij in de definitie van 1 dit element, terwijl 2, zij het onduidelijk, bij nauwkeurige beschouwing leidt tot een uitleg welke van gelijke strekking is als dit in de definitie gemiste element. Het ligt voor de hand hieruit de gevolgtrekking te maken, dat de samen-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 12