136
millimeters op het stuk wordt vastgezet of met dun Japans papier aaneengelast
(G. A. 's-Gravenhage, R. A. Utrecht).
Op de vraag of men dezelfde werkwijze toepast zowel voor grote als kleine
hoeveelheden gelijkbeschadigde archiefstukken antwoordde men bevestigend
(6 x); enkele behandelen belangrijke stukken uitvoeriger.
Als kleefstof voor het cacheren en vele andere werkzaamheden heeft
de geprepareerde zuurvrije stijfsel, strucol codeno. 400, van de fa. Struyck te
Zutfen, algemeen ingang gevonden (10 x). De gebruikssamenstelling van de
stijfsel is sterk afhankelijk van het materiaal en de werkwijze. Vele beant-
woorders gaven voor cacheringswerkzaamheden de verhouding 1 deel stijfsel
met 3 delen water als de juiste gebruiksoplossing op.
Dun Japans zijdevloei wordt algemeen gebruikt voor het overplakken van
archiefstukken (13 x). In een enkel geval gebruikt men ook wel houtvrij zijde
papier (R. A. Utrecht). Enkele beantwoorders menen dat zowel de gebruike
lijke kleefstoffen als de papiersoorten ontoereikend zijn (2 x).
De vraag betreffende de leesbaarheid van de tekst na het cacheren was
in vier onderscheidingsgraden uitgedrukt, nl.: a. niet beinvloed, b. licht gefilterd,
c. duidelijk minder leesbaar, d. nauwelijks leesbaar.
De binnengekomen antwoorden waren verdeeld als volgt: a. niet beinvloed
(1 x), b. licht gefilterd (7 x), c. duidelijk minder leesbaar (lx).
Zacht en zwak geworden perkamenten akten en oorkonden cacheert men
ook wel met Japans zijdevloei (6 x); zelden met chartergaas (R. A. 's-Her-
togenbosch)
Algemeen.
Ieder restauratiegeval moet op zichzelf bekeken worden (R. A. Zwolle).
Over cacheren weinig enthousiast. Is onvoldoende hulpmiddel. Papiersoorten
o.i. ontoereikend (R. A. Leeuwarden)-.
Bij 50 jaar of langer geleden herstelde charters is nog nimmer gebleken dat
papier of kleefstof een nadelige invloed op de stukken hebben uitgeoefend
(G. A. Kampen).
Opmerkingen over cacheren.
Onderscheid dient m.i. gemaakt te worden tussen door vochtinwerking zacht
geworden, doch verder gave stukken en delen, en stukken die daarenboven
gescheurd en zwak zijn of waaraan fragmenten ontbreken.
Kan in het eerste geval worden volstaan met een lijming en rugversterking,
in het andere is men verplicht te cacheren, waardoor dan tegelijk een lijming
en een versterking tot stand komt.
In vele gevallen bevindt zich op het te herstellen blad slechts een plaatselijke
beschadiging in de tekst; men dient dan alleen deze plaats te behandelen. Om
onnodige filtering te vermijden, plakt men de daaraan grenzende onbeschadigde
tekstgedeelten bij voorkeur niet over.
Ontbrekende gedeelten van een beschadigd blad worden, zowel bij groter
als kleinere hoeveelheden stukken, op de volgende wijze aangevuld: het te
herstellen blad wordt op een vettig gemaakte zinkplaat gelegd. Met een zachte
kwast wordt dunne stijfsel op het beschadigde bladgedeelte gesmeerd. Een
ruim passend stuk Japans zijdevloei wordt zodanig opgelegd dat, èn het be
schadigde èn het ontbrekende bladgedeelte overdekt worden. Daarna wrijft
men met een gladde vinger het Japans zorgvuldig aan opdat zich geen
luchtblaasjes of stijfselverdikkingen kunnen vormen. Nu wordt het blad om-
137
gekeerd op de zinkplaat gelegd en het nu nog zichtbare zijdevloei met dunne
stijfsel nauwkeurig tot aan de beschadigde rand aangesmeerd. Hierop legt men
dikker Japans papier en ziet nu onmiddellijk het stijfselvocht, zover het is
aangesmeerd, door het papier slaan. Met enig beleid en oefening is het nu
eenvoudig het dikke Japans langs de vochtige en daardoor zwakke rand,
vlak langs de beschadiging van het blad, af te scheuren. Door dit vochtig
scheuren (de zgn. natte scheurtechniek, in tegenstelling tot de droge scheur-
techniek die ook veel toegepast wordt, doch m.i. minder bevredigend is), hech
ten de lange vezels van het Japans zich in en op de scheurrand van het stuk.
Hierdoor ontstaat een stevige verbinding met het stuk en geen verhardende
opdikking. Hier overheen smeert men èn op de bladbeschadiging èn op het
aanvullings-Japans weer dunne stijfsel waarna weer zijdevloei opgelegd wordt,
dat opnieuw zorgvuldig aangewreven wordt.
Tot slot scheurt men, in nog vochtige toestand, het dunne Japans van beide
kanten langs de smeerrand af, waardoor dus het aanvullings-Japans aan het
stuk wordt gezet. Deze smeerrand ligt begrijpelijkerwijze iets verder op het
archiefstuk over de beschadiging, terwijl zoeven het dikke Japans vlak
langs de beschadiging werd afgescheurd. Het is niet nodig de stukken nat
te persen, zij worden tussen ruggebord gedroogd en eerst dan vlakgeperst.
De voordelen van bovenbeschreven methode, die na jaren van praktijk
ervaring gegroeid is, zijn vele.
Men kan de minimaal noodzakelijke gedeelten van beschadigde stukken,
beschreven of onbeschreven, zonder extra-maatregelen of risico's overplakken.
Het vochtig zo moeilijk hanteerbare zijdevloei kan droog en daardoor vlak
opgelegd worden. Als men met enige behoedzaamheid het beschadigde stuk
met een zachte kwast en de juiste stijfselverdunning aansmeert, behoeft er van
eventueel loshangende fragmenten niets verloren te gaan. De aanvulling van
het stuk is tot in alle hoeken mogelijk, terwijl correctie tijdens het scheuren
nog verricht kan worden. Door het scheuren ontstaat een vloeiende lijn en
geen opdikking op de plakrand.
Tezamen met de beide lagen dun Japans papier vormt het dikkere aan
vullings-Japans in de meeste gevallen de juiste flexibele dikte tegen
over het originele papier1). Het Japans papier harmonieert qua aanzien, kleur
en levensduur met Oudhollands, doch wijkt voldoende af om de reparatie te
onderscheiden2). Aanvullen met gelijksoortig Oudhollands papier kan men m.i.
het best toepassen bij aan één kant onbeschreven bladgedeelten van nog stevig
papier. Plakt men als aanvulling nl. gaaf Oudhollands papier enkele millimeters
over beschadigde bladen, dan is de consistentie van het aanvullingspapier
t.a.v. het origineel veel groter, waardoor het blad na langer of korter tijd op
de plakrand breekt en afscheurt.
In plaats van de algemeen gebuikte strucol-stijfsel zou men voor cacherings
werkzaamheden graag een transparanter kleefstof wensen. Een papiersoort
1) De aanpassing van het reparatiepapier aan het beschadigde archiefstuk dient,
ook in technisch opzicht, zo volmaakt mogelijk te zijn. Eerst nadat de reparatie
geheel droog is geworden kan men precies beoordelen of deze voldoende in over
eenstemming is met het origineel, m.a.w. of de reparatie niet te zwaar, te licht,
te opdikkend, te scherp verlopend, te bros, te afwijkend van kleur of te slecht
leesbaar is geworden.
2) Dit herkenbare onderscheid tussen ongeschonden en gerestaureerd origineel
is m.i. ook voor archiefherstel een restauratieprincipe.