132 hieraan stellen moeten. De binder van een moderne binderij gaat teveel ver schillen van de man, die wij nodig hebben. Onze binderij is meer een restaura tiewerkplaats en degenen, die hier werkzaam zijn, zijn in feite meer restaura teur dan binder. Dit onmisbare deel van onze archiefdiensten zal in verband met de hogere eisen, die hieraan gesteld moeten worden, een betere waardering moeten krijgen. De vraag, hoe wij hiervoor de juiste mensen krijgen, moet terdege onder het oog worden gezien. Op het ogenblik is het zo, dat het vrij wel onmogelijk is een vakkundig binder-restaurateur voor de archiefdienst aan te trekken. In aansluiting op het bovenstaande zou ik de volgende wensen naar voren willen brengen: 1. Bespreking door deskundigen voor de leden van onze Vereniging van vraagstukken betreffende de materiële verzorging van archieven. Dit zou een onderwerp voor de studiedagen kunnen zijn. 2. Het nemen van maatregelen, die ertoe leiden dat er in Nederland een wetenschappelijk centrum komt, waar de oude en nieuwe materialen, die voor restauratie van archivalia in aanmerking komen, onderzocht worden, alsmede de te volgen werkmethoden. 3. Contact met buitenlandse vakgenoten, die een grotere ervaring op dit terrein hebben. Gezien het feit, dat dit internationale vraagstukken zijn, die veelal reeds elders uitvoerig bestudeerd zijn, zullen wij van de reeds verworven kennis kunnen profiteren. 4. Opleiding en scholing van onze tegenwoordige en toekomstige binders en restaurateurs. 5. Het bestuderen van de voorschriften bij de bouw van archiefbewaar plaatsen en het instellen van een onderzoek naar de eisen, waaraan de reeds bestaande archiefbewaarplaatsen beantwoorden moeten. De behandeling van enkele recente publikaties op dit gebied moge hier volgen H. Plenderleith, The conservation of antiquities and works of art. Oxford University Press, London. 1956, 373 blz. Dit boekwerk is van de hand van de conservator van de restauratiewerk plaats van het Brits Museum te Londen. De schrijver publiceerde reeds eerder enige geschriften op dit terrein, nl. in 1937 The conservation of prints, dra-, wings and manuscripts en in 1947 The preservation of leather bookbindings. Dit boek is in de eerste plaats bestemd voor degenen, die bij musea werkzaam zijn. In zijn hoofdstukken over leer, perkament en papier heeft papier vrnl. betrekking op tekeningen, prenten en manuscripten. De schrijver acht de ,,Barrow"methode voor het lamineren van stukken wel betrouwbaar, doch is niet te spreken over Barrow's werkwijze bij het ontzuren van papier. Voor papieren acht hij een relatieve vochtigheid van circa 60 de juiste bij een temperatuur van 60° F. Dat de meningen over de vochtigheidsgraad in de bewaarnlaatsen onderling iets verschillen, blijkt ook uit het artikel ,,Le papier et sa conservation dans les bibliothèques et les musées" van de hand van Thérèse Kleindienst1Zij geeft P Musées et collections de France et de l'Union Frangaise, nieuwe serie no. 6 (no. 54). Jan.-maart 1956, blz. 2328. 133 als gewenst aan een relatieve vochtigheid van 30-68 en stelt de tempera tuur voor bibliotheken op 15° C. en voor musea op 18° C. De zuurgraad van papier op pH 7. Local Records, their nature and care, onder redactie van L. J. Redstone en F. W. Steer. Uitgave van The Society of local archivists. G. Bell and Sons, London, 1953, 246 blz. Dit boek geeft een duidelijk overzicht van de gang van zaken bij de ge meentelijke en particuliere archieven in Engeland. Allerlei praktische wenken voor het conserveren van archivalia, restaureren, het houden van tentoon stellingen enz., maken dat dit boek in onze archief bibliotheken zijn plaats waard is. Die Archivtechnische Woche der Archivschule Marburg, uitgegeven door J. Papritz, Marburg, 1957, IV 76 blz.1). Het is aan het initiatief van de voortvarende directeur van de Archiefschool te Marburg/Lahn, de Staatsarchivdirektor dr. Johannes Papritz te danken, dat er in februari en maart 1957 een viertal archiefdagen te Marburg gehouden werden, die gewijd waren aan de materiële verzorging van archivalia, meer in het bijzonder van papier en perkament. Vooraanstaande chemici, technici, bio logen en restaurateurs hebben met archivarissen voordrachten en besprekingen gehouden over de problemen, die zich voordoen bij het restaureren van archief stukken. In een zeer uitvoerig rapport met als bijlagen monsters van zijde papier, perkamentpapier, mipofolie, filmolux en ultraphan staat al hetgeen daar besproken is opgetekend. Dit rapport mogen wij in onze archiefbibliotheken niet missen. In Der Archivar van juli 1957 geeft dr. Papritz een overzicht van deze geslaagde archiefdagen2). Het zal nodig zijn, dat onze binders-restaurateurs een zekere kennis hebben van vreemde talen en scheikunde om bekend te worden met hetgeen er over hun vak gepubliceerd wordt. W. H. Langwell, The conservation of books and documents. Met een voor woord van Prof. G. Barraclough. London. Sir Isaac Pitman Sons, 1957. XXII 114 blz., 25 sh. f 14,75.). Dit boek is geschreven door een chemicus, die vertrouwd is met archieven en boekbinden. De bedoeling van de schrijver was de archivaris zijn hulp als chemicus aan te bieden. Hij heeft met het schrijven van dit zeer overzichtelijke en goedgeschreven boekwerkje zeker zijn doel bereikt. Uit de aard der zaak wordt ook de zuurgraad van het papier besproken. Deze zuurgraad wordt ge woonlijk aangegeven in de vorm van waterstofionenconcentratie, waarvoor de chemicus de symbolen pH gebruikt. Er bestaan veel indicatoren om deze zuur graad te bepalen. Neutraal papier heeft in deze schaal een waarde van 7, dus pH 7. Een lager getal geeft een hogere zuurgraad aan en een hoger getal geeft de alkaliteit aan3). Het gewone krantenpapier, dat gauw broos of brokkelig wordt, heeft een zuurgraad, die ligt tussen pH 4 en pH 3.8. 1) Verkrijgbaar bij de Archivschule te Marburg, prijs D.M. 12.—. 2) Zie ook p. 141 (N.v.d.R.). 3) De pH-waarde van papier mag tussen 5,5 en 8 liggen. (Der Achivar, Juli 1957 kol. 172).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 7