78 in de administratieve en universitaire hiërarchie van het land. yoorzover mij bekend is, heeft geen Nederlandse archivaris aan deze Derde Tafelronde der Archieven deelgenomen, en enig bericht over het daar verhandelde heb ik tot nu toe niet ontvangen, (zie hierachter p. 117). De tweede belangrijke gebeurtenis, waardoor het afgelopen verenigingsjaar van historische betekenis zal blijven, is een nationale Nederlandse aangelegen heid; wat onze Vereniging sinds 1951 heeft gehoopt en waarnaar wij zes jaar lang verlangend hebben uitgezien is eindelijk gebeurd: bij Kon. Boodschap van 17 nov. 1956 is een ontwerp van wet, houdende een nieuwe regeling van het archiefwezen, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend. Zoals U bekend is, heeft dit ontwerp van wet reeds een hele geschiedenis. In zijn verslag over het jaar 1948 deelt de toenmalige algemene rijksarchivaris mede, dat op 24 april van dat jaar een bijeenkomst van rijksarchivarissen is gehouden, waarop „uitsluitend voorstellen tot eventuele wijziging van de Archiefwet-1918 en de daarmede samenhangende uitvoerings-besluiten behan deld zijn"; verder deelt hij ter zelfder plaatse mee, dat hij op grond van het bij die gelegenheid besprokene op 12 juli 1948 aan de minister van O., K. en W. voorstellen heeft gedaan „welke beogen de bepalingen van de Archiefwet en van de Koninklijke besluiten meer in overeenstemming te brengen met de eisen, welke na een praktijk van dertig jaren gesteld kunnen worden". Op de vergaderingen van onze Vereniging was de noodzaak van de her ziening der Archiefwet reeds eerder ter sprake gekomen. Het was in het laatst der jaren '30, dat in onze kringen de belangstelling ontwaakte voor de moderne archieven van de 19e en 20e eeuw. Het besef brak toen door, dat tengevolge van de werkzaamheid van de talloos velen, die sinds de stichting van het Ko ninkrijk der Nederlanden op enigerlei wijze mede werkten aan de uitoefening van de wetgevende macht, van de uitvoerende en van de rechterlijke macht, de archieven in de talrijke administratieve bureaus van de vele overheids instanties tot enorme hoeveelheden waren uitgegroeid; het besef brak door, dat in deze archieven van 19e en 20e eeuw vast lagen de 125-jarige historie van ons Koninkrijk, en tevens talloze rechten en plichten van het rijk en van zijn burgers, en dat deze archieven daardoor voor een belangrijk deel zowel van hoge wetenschappelijke als van rechterlijke en administratieve waarde waren. Wij zijn sinds die jaren gaan beseffen, dat wij archivarissen daarom onze daadwerkelijke belangstelling, aandacht en zorg niet meer mochten be perken tot de oudere archieven, die van vóór 1815 dateerden, maar dat het tot onze plicht behoort om als dienaren van het rijk, zijn provincies of zijn gemeenten, overal daar waar overheidsarchieven ontstonden en ontstaan te waken over de belangen van de overheid welke ons in dit ambt stelde, en over de belangen van ons volk, en wel in deze zin, dat wij met kracht en zorg moesten gaan waken over deze moderne archieven van de 19e en 20e eeuw, dat wij deze moesten gaan behoeden voor de ernstige beschadigingen en voor de ver nietiging, die hen bedreigden zodra zij hun actuele belang voor de administra tieve instanties verloren hadden, en waaraan reeds zovele belangrijke archieven, zowel in ons eigen land als in het buitenland, ten offer gefvallen waren; dat wij deze archieven onder onze hoede moesten gaan nemen op grote schaal om hen voor onderzoek toegankelijk te kunnen maken, opdat overheid en burgers, bestuur en wetenschap er al het nut van zouden kunnen hebben, dat er in besloten ligt. 79 Wij hebben toen terstond begrepen, dat met het aanvaarden van dit stand punt en het doorvoeren van deze opvattingen in de praktijk de taak en het werk van de archivaris ten dele een ander karakter zouden krijgen dan vroe ger, doordat de archivaris dan met zijn gehele archiefdienst ter beschikking zou komen te staan van de moderne rijks-, provinciale- en gemeentelijke be stuursinstellingen, waarvan hij de archieven te beheren zou krijgen. Wij hebben terstond begrepen, dat een dergelijke wijziging en uitgroei van de taak van de archivaris voor het archiefwezen van ver strekkende betekenis zou zijn en dat zij nieuwe maatregelen noodzakelijk zou maken; dat zij tevens een zwaar dere last en een grotere verantwoordelijkheid op de archivaris zou laden; en wij hebben deze consequenties aanvaard. Maar wij hebben daarbij tevens ter stond begrepen, dat voor de doorvoering van deze nieuwe inzichten in de prak tijk een herziening van de Archiefwet-1918 beslist noodzakelijk was. Op de vergadering, welke onze Vereniging hield te Amsterdam op 17 sept. 1938 betoogde ik, in aansluiting op een uiteenzetting over de wettelijke maat regelen, welke men in Frankrijk en in Amerika ter bescherming van de moderne 19e- en 20e-eeuwse archieven genomen had het volgende: in ieder geval ligt hier een arbeidsveld open voor onze Vereniging. Eenmaal heeft zij, in een glorieperiode, de wetgeving betreffende het archiefwezen in ons land krachtig beinvloed. Onze Vereniging staat opnieuw voor een soortgelijke taak. Op haar rust verantwoordelijkheid en zij heeft de plicht onze 19e-eeuwse en onze moderne archieven te behouden voor het rijk en zijn burgers en voor het nageslacht. Ook voor haar roept deze taak talloze problemen op. Maar wij hebben in onze Vereniging onze tijd te besteden aan de oplossing van deze problemen." Dit betoog vond toen reeds, in 1938, de yolledige instemming van de ver gadering. De oorlog heeft de behandeling van deze kwestie vertraagd, maar kort na het herstel van de vrede is de belangstelling voor de moderne We en 20e-eeuwse archieven in onze Vereniging herleefd. Ook toen nog zijn wij moeten uitgaan van het feit, dat ook in Nederland vele van deze moderne archieven, omdat zij hun actueel belang voor de lopende dienst der instellingen, waartoe zij behoren, verloren hebben, volkomen verwaarloosd zijn en dat in vele gevallen het zeer belangrijke met het onbelangrijke tegelijk aan vernieti ging ten prooi gevallen is; dat in vele gevallen slechts aan het onberedeneerde toeval werd overgelaten, of iets bewaard bleef. Toen het bestuur van onze Vereniging mij op 22 april 1949 in de gelegen heid stelde voor Uw vergadering te spreken over „Het respect en de zorg van de archivaris en van de overheid ook voor moderne archieven", heb ik op nieuw betoogd: „Het doel van onze Vereniging is nog steeds; de bevordering der belangen van het Nederlands archiefwezen; de Archiefwet is nog steeds het allerbelangrijkste, wat onze Vereniging ooit bereikt heeft; het is en blijft dan ook, en in onze tijd en op dit ogenblik meer dan ooit, de taak van onze Vereniging, naast de algemene rijksarchivaris en naast de bijeenkomst der rijksarchivarissen, onze Overheid op dit punt van advies te dienen, telkens wanneer dit nodig en nuttig blijkt, vanzelfsprekend nadat wij tengevolge van een grondig voronderzoek en een diepgaande behandeling van de gehele ma terie ons eigen inzicht hebben gevormd en ons eigen standpunt hebben be paald" En ik voegde daar nog aan toe: „Bij deze herziening van de Archiefwet-1918 zullen waarschijnlijk Vooral de belangen juist van de moderne

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 4