112 illustratief materiaal van diplomatische werken wordt beklemtoond. Hans O. Schömann spreekt in zijn „Siegelabgiisse aus Kunststoff" (p. 134-137) over een nieuw afgietmateriaal, leguval. duurzamer dan gips en minder bros, terwijl (te oordelen naar de bijgevoegde foto's) de weergave uitstekend is. Te vermelden zijn nog: Die Inschriften der Goldpatene der Klosters St. Ma- rienstern (p. 117-119), door Paul Krenkel (paleografisch belangwekkend), en „Einführung der Kontrasignatur durch Herzog Moritz Wilhelm von Sachsen Merseburg 1712", door Rudolf Lehmann (p. I20-122)1). De archieven der drie Hanzesteden Hamburg, Bremen en Lübeck zijn wegens de bijzondere status daarvan in het Duitse rijk tegelijk stads- en staatsarchief. Het laatste blijkt duidelijk uit haar archieven, waarin stukken betreffende ver keer met autoriteiten van rijk- en lidstaten talrijk zijn. Er is echter in alle drie nog een ander, iets ouder, fonds, dat het staatskarakter veel duidelijker naar voren brengt als voormelde in de tijd van de Noordduitse Bond, het Bis- marckse rijk of de Republiek van Weimar, nl. de correspondentie uit de ruim halve eeuw van de Duitse Bond, toen de steden haar buitenlandse" betrek kingen even zelfstandig regelden als de 39 andere „vaderlanden" van die tijd. Dr. F. Prüser behandelt (p. 54-84) in een artikel: Hanseatische Akten zur deut- schen Ueberseegeschichte im 19. Jahrhundert, de economische aspecten hiervan, met name uit de diplomatieke en consulaire archieven. Schr. hoopt dat meer dan tot nu toe ook particuliere archieven zullen worden gedeponeerd ten dienste van de studie der economische geschiedenis. Van drie moderne archiefgebouwen brengt dit deel, met een reeks instruc tieve afbeeldingen, de beschrijving. De Staatsarchivdirektor te Koblenz, dr. A. Schmidt, behandelt (p. 85-96) „Der Neubau des Staatsarchivs Koblenz", „ein reiner Zweckbau (zoals het hoort!), „dem jedoch durch gute Groszenverhalt- nisse der einzelnen Baukörper, die Verteilung von belebten und ruhigen Flachen und durch glückliche Auswahl der Baustoffe eine bestimmte künstlerische Note nicht abgesprochen werden kann". Dr. Hans Goetting beschrijft (p. 97-110) het nieuwe gebouw van het staatsarchief te Wolfenbiittel, dr. M. Simon, Direk- tor des Landeskirchlichen Archivs te Nürnberg. de nieuwe archiefgebouwen aldaar (p. 111-116). Wij bevelen kennismaking van deze artikelen aan onze vakgenoten ten zeerste aan. Niet alleen in Frankrijk valt voor ons in dit opzicht veel te leren. Verder bevat de Band een „Nachruf" van de hand van prof. dr. F. Bock voor mgr Angelo Mercati, van 1925 tot zijn dood in okt. 1955 perfect van het Geheime Vaticaanse Archief, onder wiens leiding dit zowel wat het gebouw als de gestie betreft zeer is vernieuwd. Uit de zeer uitvoerige boekbesprekin gen noemen wij: Archivar und Historiker, Studiën zur Archiv- und Geschichts- wissenschaft (1956), opgedragen aan H. O. Meisner bij zijn 65e geboortedag. De titel wil. overeenkomstig het levenswerk van de jubilaris, „die Komplexitat, nicht ihre Trennung" betonen. De Frankforter stadsarchivaris dr. H. Meinert be spreekt Archivarbeit und Geschichtsforschung, een uitgave van de archiefafde ling van het ministerie van Binnenlandse Zaken der Deutsche Demokratische Republiek (1952), belangrijk voor de kennis van het archiefwezen onder rood bestel. Een uitvoerig overschrift der tijdschriften besluit dit deel. Wij ontlenen daaruit een mededeling over het Oostenrijkse staatsarchief, voor ons niet zonder R Deze drie alinea's zijn van de hand van dr. H. P. H. Camps. 113 belang, in de Mitteilungen dezer instelling, die ons wegens noodzakelijk geachte beperking sinds enige jaren helaas niet meer bereiken. In Band 8 (1955) schetst W. Kraus, Zehn Jahre österreichisches Staatsarchiv 1945-1955, het ontstaan en huidige arbeid daarvan. Het bestaat thans uit het Haus-, Hof- und Staats archiv, het Finanz- en Hofkammer Archiv (ontstaan door samenvoeging der oude Hofkammer- en het nieuwere Finanz-Archiv)het Allgemeine Verwal- tungsarchiv (waarin het v.m. Staatsarchiv des Inneren und der Justiz en het Unterrichtsarchiv zijn opgegaan), het Kriegsarchiv en het Archiv für Verkehrs- wesen, welke beide laatste eerst sinds 1945 met de overige staatsarchieven in organisatorische samenhang staan. Daarop volgt, aldus ref„ een indrukwek kende lijst van de wetenschappelijke „Einzelarbeiten" van het archiefpersoneel „die zeigt das in Oesterreich neben der Fiille der geleisteten Wiederaufbau- und Ordnungsarbeiten der eigenen wissenschaftlichen Forschungstatigkeit der Archivare nach wie vor hohe Bedeutung zukommt". U. De aandacht der archivisten worde gevestigd op: Tijdschrift voor Overheidsdocumentatie 1937 afl. 7/8, waarin artikel van de heer P. A. Vervaat, Enige notities over de code ten behoeve van de archiefordening van waterleidingbedrijven, en: Ph. F. Ruygh, Nazorg, waarin bepleit wordt zorg te dragen voor tijdige overbrenging van afgelegde dossiers naar het statische deel van het registratuurarchief. De aflevering brengt de uitslag der examens archief- verzorging-1957 van de S.O.D. Afl. 9 brengt o.a. een artikel van de heer T. H. Bosman, De vroegere wijze van behandeling der post- en archiefzaken bij de ministeries, dat in afl. 10 wordt ver volgd*). De heer Ph. F. Ruygh, De nieuwe regeling van het archiefwezen, bespreekt kritisch het Voorlopig Verslag over het ontw.erp-Archiefwet 1957, met name wat betreft het vermeende onvoldoende raadplegen van instanties; het dualisme van het ressorteren van het archiefwezen onder twee departementen; de bezwaren, uit niet nader aangeduide kringen van deskundigen geopperd tegen het bij K.B. 425 ingevoerde registratuurstelsel, vooral dat hierdoor de toegankelijkheid der archie ven sterk zou zijn verminderd, het systeem omslachtig is, zeer veel mankracht vergt en daardoor overbodig kostbaar is; de beroering over de gevaren, waaraan de nieuwere archieven door ondeskundige behandelnig bloot staan („een krasse be wering, die de collega's rijksambtenaren wel als een graat in de keel zal blijven ste ken") de termijn van overbrenging van archieven naar de archiefbewaarplaatsen; de door Kamerleden voorgestelde forse aanpak van het vern'etigingsvraagstuk; de opmer king dat de wet aan de gemeentearchivarissen niet toelaat een analoog toezicht op de zorg voor archiefbescheiden van gemeenteorganen als de provinciale inspec teur heeft t.a.v. provinciale organen. De oplossing voor het hier rijzende compe tentieconflict ligt volgens schr. niet in een domineren van de een over de ander, maar veeleer in een goede samenwerking. In een artikel: Archiefverzorger of archivaris, bepleit de heer C. Bloemen uit breiding van de functie van hen, die nu archiefverzorgers worden genoemd ook tot het oud-archief in die gemeenten, die geen eigen archivaris hebben aangesteld1). De opleiding zal dan moeten worden uitgebreid; de titel archiefverzorger, „die enigszins vreemd aandoet", zou dan kunnen worden gewijzigd in archivaris; ter onderscheiding van de wetenschappelijke archivaris, opgeleid volgens de bepalingen der Archiefwet, zou naar analogie van bedrijfsarchivaris kunnen worden gesproken van bestuursarchivaris. R Uitnemende gedachte, vooral t.a.v. die gemeenten, die geen omvangrijk oud archief, doch wel een belangrijk verleden hebben. Noot bij de correctie: Voltooid in afl. 1 van jrg. 1958.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 21